Opbrengsthoeveelheden en toepassingslimieten
De haalbare opvoerhoogte is afhankelijk van de opvoerhoogte en de lengte van de aangesloten condensaatslang. Bij extreme
vochtigheid en/of zeer lage systeemtemperaturen neemt de hoeveelheid condensaat toe en de mogelijke opvoerhoogte van
de pomp af. Zorg ervoor dat het alarmcontact van de vlotterschakelaar wordt geëvalueerd, zodat de ontvochtiging wordt ge-
stopt (bijv. door het expansieventiel te sluiten).
Neem de volgende toepassingsgrenzen in acht voor maximaal toelaatbare koelomstandigheden (verdampingstemperatuur 10
°C bij luchtinlaat 27 °C/ 60 % rel. vochtigheid):
Grootte 96: max. toelaatbare opvoerhoogte bij 5 m slanglengte: 2 m
Als het toegestane debiet permanent wordt overschreden, zijn op aanvraag krachtigere condensaatpompen verkrijgbaar.
Max. Max. opvoer-
hoogte [m]
0
0,5
1
2
3
4
5
6
7
8
Tab. 5: Debieten [l/u] Condensaatpomp - SI 30
6.5.2 Condensaatafvoer via condensaatpomp
Het water wordt met de condensaatpomp aan gezogen en via een aan drukzijde aan te sluiten slang (los meegeleverd) afge-
voerd. Afhankelijk van de bouwkundige omstandigheden kan het water in afvoerleidingen, bijv. met sifonaansluiting, worden
aangevoerd.
Bij een storing van de condensaatafvoer stijgt het waterpeil verder totdat de vlotterschakelaar een alarmcontact activeert.
Het contact kan door externe signaalinrichtingen worden geanalyseerd.
Het is raadzaam dat het koelen bij activering van het alarmcontact automatisch, bijv. door een bouwzijdige uitschakelvoor-
ziening, wordt beëindigd om overstroming van de condensaatbak te voorkomen.
Bouwzijdige condensaatafvoer met natuurlijk afschot
De verdere bouwzijdige condensaatafvoer moet met een natuurlijk afschot met voldoende diameter (min. 1/2") worden
uitgevoerd. Bij lange condensaatleidingen moet de diameter overeenkomstig worden vergroot.
Controleer of de condensaatleiding moet worden geïsoleerd om condensaatvorming aan de buitenkant langs de leiding
te voorkomen.
Een starre overgang naar de bouwzijdige condensaatgeleiding mag niet worden gebruikt omdat de opvoerhoogte van de
pomp daardoor zou verminderen. Wij adviseren een vrije overloop in een sifon.
Installatie, leidingaanleg van de condensaatpomp
De condensaatpomp heeft een aparte voeding 230 V/50 Hz nodig. Een aansluiting, bijv. via de ruimtethermostaat, wordt over
het algemeen afgeraden omdat na uitschakeling nog restcondensaat zou kunnen ontstaan. Voor de analyse van het alarm-
contact zijn aanvullende aders nodig.
Het volgende kabeltype moet worden gebruikt:
NYM-J, 1,5 mm²
Totale slanglengte (slangdiameter 6 mm)
2 m
5 m
19,2
18,0
18,0
16,8
16,0
15,5
14,3
12,4
10,0
Montage-, installatie- en gebruikershandleiding
10 m
20 m
16,8
15,3
15,0
14,0
14,4
13,2
13,2
11,8
11,5
10,0
9,3
8,3
8,1
7,1
7,2
6,2
5,4
4,2
4,5
4,0
Ultra DX
30 m
14,3
13,8
12,6
11,0
9,5
7,5
6,8
5,4
23