Veiligheid
2.3 Veiligheidsmaatregelen
Algemene veiligheidsmaatregelen bij het gebruik van het product
► Neem alle geldende veiligheids- en ongevallenpreventievoorschriften in acht.
► Controleer of alle veiligheidsmaatregelen regelmatig in acht worden genomen.
► Stel lichaamsdelen niet bloot aan het vacuüm.
► Zorg altijd voor een veilige verbinding naar de aardingsgeleider (PE).
► Koppel nooit tijdens het bedrijf de stekkerverbindingen los.
► Neem de bovenstaande uitschakelprocedures in acht.
► Voordat u aan de hoogvacuümaansluiting gaat werken, dient u te wachten totdat de rotor volledig
► Neem het apparaat nooit in gebruik met een open hoogvacuümaansluiting.
► Houd leidingen en kabels altijd uit de buurt van hete oppervlakken (> 70°C).
► Vul of bedien de eenheid nooit met reinigingsmiddelen of restanten van reinigingsmiddelen.
► Voer niet uw eigen conversies of aanpassingen op de eenheid uit.
► Neem de beschermingsklasse van de eenheid vóór de installatie of de bediening in andere omge-
2.4 Gebruiksgrenzen van het product
Parameter
Installatielocatie
Luchtdruk
Installatiehoogte
Relatieve luchtvochtigheid
Vlakheid installatieoppervlak
Beschermingsklasse
Overspanningscategorie
Toegestane beschermingsklasse
16/84
Verplichting om informatie te verstrekken over mogelijke gevaren
De producteigenaar of -gebruiker is verplicht om al het bedieningspersoneel te attenderen
op de gevaren met betrekking tot dit product.
Elke persoon die betrokken is bij de installatie, de bediening of het onderhoud van het pro-
duct, moet de veiligheidsgerelateerde gedeelten van dit document lezen, begrijpen en op-
volgen.
Schending van de conformiteitsverklaring door het aanbrengen van wijzigingen aan
het product
De conformiteitsverklaring van de fabrikant is niet langer geldig als de operator het origine-
le product wijzigt of extra apparatuur installeert.
● Na de installatie in een systeem moet de operator de conformiteit van het totale sys-
teem in het kader van de relevante Europese richtlijnen controleren en opnieuw beoor-
delen voordat hij dat systeem in gebruik neemt.
is gestopt (rotatiesnelheid f = 0).
vingen in acht.
Opmerkingen over omgevingsomstandigheden
De aangegeven toegestane omgevingstemperaturen zijn van toepassing op de werking
van de turbopomp bij de maximale toegestane tegendruk of bij de maximale gasdoorvoer,
afhankelijk van het koeltype. De turbopomp is intrinsiek veilig dankzij redundante tempera-
tuurbewaking.
● Het verlagen van de tegendruk of gasdoorvoer zorgt ervoor dat de turbopomp bij hoge-
re omgevingstemperaturen kan werken.
● Als de maximale toegestane bedrijfstemperatuur van de temperatuur wordt overschre-
den, verlaagt de elektronische aandrijfeenheid eerst de aandrijfuitvoer en schakelt de-
ze, indien nodig, vervolgens uit.
Grenswaarde
Weerbestendig (interne ruimte)
750 hPa tot 1060 hPa
Max. 5000 m
Max. 80% bij T < 31°C
Tot max. 50% bij T < 40°C
≤ 5°
III
II
IP20