4 Elektrische aansluiting
4.1 De elektrische aansluiting van de warmte-
pomp moet bij het bevoegde energiebedrijf
worden aangemeld.
4.2 Na het verwijderen van de voorwand van
de WPL zijn de elektrische aansluitingen
bereikbaar (zie afb. 17).
Hier worden aangesloten:
– de stroomvoorziening voor de warmte-
pompbesturing IWS op klem 7,8,9,
– de stroomvoorziening voor de
compressor op klem 10, 11, 12, 13,
– de BUS aansluiting op klem 3,4,5,
Er moet op worden gelet dat high, low en
ground correct worden aangesloten.
– het vrijgavesignaal voor de stand-alone-
functie op klem 6
De voeler op klem 1,2 is al op de aansluit-
strip aangesloten.
4.3 De IWS (afkorting voor Integrierte
Wärmepumpen Steuerung) is een printplaat
(zie F16 in afb. 18), die standaard in de
schakelkast van de warmtepompen is
geïnstalleerd.
N2
X1
F16
F 1...F 3 = Zekeringen voor ventilator
F 8
= Bewaking naverwarming
F 16
= Geïntegreerde WP - besturing (IWS)
N 1
= Temperatuurregelaar - ontdooi-einde
N 2
= Drukverschilschakelaar
Afb. 17
De IWS schakelt de magneetschakelaars voor
de compressor en de aanloop-
stroombegrenzer, neemt de signaalinvoer
voor hogedruk-, lagedruk- en verzamelstoring
op, en bevat de businterface naar de WPM.
Voor de aansluitingen moeten leidingen
worden gebruikt die voldoen aan de voor-
schriften. Controleer of de trekontlasting
goed functioneert.
BUS-leiding:
Zie hiervoor de gebruiksaan-
WPMW
wijzing van de warmtepomp-
manager WPMW.
4.4 De circulatiepomp voor de C.V. zijde
moet worden aangesloten overeenkomstig
het elektrisch aansluitschema
(afb. 19) of de planningsdocumenten.
4.5 De warmtepomp moet met behulp van
een extra voorziening met een scheidings-
afstand van ten minste 3 mm met alle polen
van het net worden gekoppeld. Hiervoor
kunnen schakelaars, LS-schakelaars, zekerin-
gen etc. worden gebruikt, die installatiezijdig
moeten worden aangebracht.
Z4-Z7
E2
R4
F8
K6
K7
X2
F1-F3
K 1
= Hoofdrelais t.b.v. compressor
K 2
= Relais voor weerstandoverbrugging
K 6
= Relais met hulpcontacten voor ontdooien
K 7
= Relais voor ventilator
E 2
= Schakelruimteverwarming
J-Y (St) 2x2x0,8
N1
K1
K2
R1-R3
4.6 Stand-alone-functie
In noodgevallen kan de warmtepomp ook
zonder de warmtepompmanager worden
bedreven (zie pagina 17).
4.7 Bij buitenopstelling
alleen weerbestendige leidingen overeen-
komstig
VDE 0100 gebruiken.
De leidingen moeten in een installatiepijp
(beschermpijp) worden geïnstalleerd en
kunnen van de onderzijde of de zijkant in de
warmtepomp worden gevoerd (zie afb. 9).
4.8 Bij binnenopstelling
kunnen de elektrische leidingen aan de zijkant
door de installatieopening in het aanbouw-
frame of van de bovenzijde door de kabel-
doorvoering van de afdekking in de warmte-
pomp worden gevoerd (zie afb.10).
4.9 Module
Bij modulaire configuraties moeten de
verschillende warmtepompen via de klem bus
3,4,5 worden verbonden. Zorg ervoor dat
zowel op de WPM als op de warmtepomp
high, low en ground correct worden aange-
sloten (zie afb. 19).
Aansluiting:
Motor voor ontdooiklep
R 1...R 3 = Aanloopweerstanden
R 4
= Vertragingsweerstand
Z 4...Z 7 = Radio-ontstoringscondensators
X 1
= Aansluitstrip voor besturing
X 2
= Aansluitstrip voor hoofdvoeding
13