Ventilator controleren
1
3
2
1 Afstand hoekplaten, boven
2 Afstand-hoekplaten, onder
3 Ventilator
Afb. 11
Snoer van de kleppenmotor aanbrengen
2
4
6
1 Hoek
1
2 Klep
3 Kleppenmotor
4 Bevestigingsschroeven
5 Tussenwand
6 Snoer
Afb. 12
Slang van de drukdoos aanbrengen
3
2
X
4
Aanzicht
X
5
1 Siliconenslang
2 Kunststofkap
3 Kabeldoorvoering
4 Tussenwand
5 Aanbouwframe
6 Filterdroger
7 Kijkglas
Afb. 13
3.13 Ventilator controleren
De ventilator moet de voorgeschreven
draairichting tonen (zie afb. 11).
Door ondeskundig transport kan een geringe
verplaatsing van de ventilator worden ver-
oorzaakt zodat het ventilatorwiel tegen het
inlaatmondstuk aanloopt. Eventueel kan de
houder van de ventilator in de langgaten naar
links of rechts worden verschoven. Een
verstelling in de hoogte kan met een over-
eenkomstige verplaatsing van de afstands-
hoekbevestigingen (afb. 11) van boven naar
beneden de houder en omgekeerd mogelijk
zijn.
3.14 Snoer van de kleppenmotor en slang
van de drukdoos aanbrengen
Volgorde (afb. 12 en 13):
1. De rood gemarkeerde transportschroef
van de ontdooiklep in de afdekking
binnenopstelling (afb. 16 pos. 2) c.q. in de
aanzuig- en uitblaascombinatie (afb. 15 pos.
3) eruit draaien (de ontdooiklep zwenkt
open).
2. De hoek aan het snoer van de kleppen-
motor op de buitenkant van de klep (naast
de sticker) zodanig monteren dat het oog
van het snoer naar de tussenwand wijst
3
(zie afb. 12).
3. De slang van de drukdoos (is bij de levering
5
aan de filterdroger bevestigd) met gelijk-
matige verlaop van de schakelkast in de
tussenwand onder de kleppenmotor
voeren. Het slangeinde in de opening van
de kunststof klep (aan de verdamperzijde
van de tussenwand) steken en ca. 4 cm uit
de tussenmuur laten steken (zie afb. 13 ).
3.15 Bekledingsdelen en afdekking voor
warmwater aansluitingen monteren
Montagevolgorde (afb. 15 en 16):
1. Bij buitenopstelling de afdekplaat (afb. 15
pos. 6) via de warmwateraansluitingen op
7
het aanbouwframe (pos. 4) met de bijge-
voegde plaatschroeven bevestigen (de
1
afdekcombinatie is bij de aanzuig- en
uitblaascombinatie inbegrepen).
2. De langere zijwanden (pos. 7, 8) onder aan
de rand in klemmen plaatsen en boven aan
Aanbouwframe en geleideplaat monteren
6
Afb. 14
3
5
2
1
4
het opzetstuk (pos. 2 of pos. 3) c.q. aan de
ventilatorkant met het opzetstuk samen
aan het frame van het basistoestel
bevestigen. Daarbij wordt de zijwand
(pos. 7) met de aluminiumcachering aan de
ventilatorzijde bevestigd (let op de sticker).
3. De achterwand (pos. 10) en de voorwand
aan de compressorzijde (pos. 9) op de
zelfde manier monteren. (De voorwand is
met een sticker „Compressorzijde"
gekenmerkt).
3.16 Luchtgeleidingsslangen monteren
(alleen bij binnenopstelling)
3.16.1 De geleiding van de aanzuiglucht van
buiten naar de warmtepomp alsmede de
uitblaaslucht van de warmtepomp in de open
lucht vindt via speciale slangen plaats. Deze
zijn zeer flexibel, warmte-geïsoleerd en
hebben een zelfblusssend brandgedrag
overeenkomstig ASTMD 1692-67 T.
Warmtegeïsoleerde luchtslangen zijn in
lengtes van 3 m en 4 m leverbaar (bestel-
nummer zie paragraaf 1.6).
3.16.2 Aanwijzingen m.b.t. de installatie van
de luchtslangen
Voor het op maat snijden op de nood-
zakelijke lengte een scherp mes gebruiken,
voor het doorknippen van de draadspiraal
een zijsnijder.
Een verlenging van de luchtslang is door het
in elkaar draaien (ca. 30 cm) van de spiralen
mogelijk.
De gehele slanglengte op de aanzuig- en
uitblaaszijde mag 8 m niet overschrijden.
Daarbij mogen niet meer dan vier
90 °-bochten met een radius van ten minste
600 mm, gerelateerd aan het midden van de
slang, worden ingebouwd.
Op grond van de flexibiliteit heeft de lucht-
slang de neiging door te hangen en moet
daarom in afstanden van ca. 1 m worden
bevestigd.
1 Aanbouwframe
6
2 Ontdooibak
3 Geluidsisolatie
4 Onderstel van het
basistoestel
5 Geleideplaat
6 Verdamper
11