3.8.2 Bescherming van de warmwater-
leidingen tegen vorst en vocht
(alleen bij buitenopstelling)
De aanvoer- en retourleiding moeten bij
buitenopstelling door een voldoende
warmte-isolatie tegen vorst en vocht worden
beschermd (afb. 9)
De noodzakelijke dikte van de isolatiestof
moet volgens de eisen voor verwarmings-
installaties worden aangehouden
Extra vorstbescherming biedt de in de
warmtepomp ingebouwde vorstbeveiliging,
die bij + 10 °C automatisch de circulatie-
pomp in het warmtepompcircuit inschakelt
en zodoende in alle watergeleidende delen
een circulatie garandeert.
3.8.3 Aanvoer- en retouraansluiting
De warmtepomp aan de warmwaterzijde
volgens afb. 9 (buitenopstelling c.q. afb. 10
(binnenopstelling) aansluiten. Op dichtheid
letten.
Aan de aansluitstomp R1" (buiten) mogen
alleen trillingsdempers van tenminste 1 m lang
worden aangesloten.
Door de trillingsarme constructie van de
warmtepomp en de als trillingsdemper
werkende flexibele drukslangen wordt de
overdracht van constructiegeluid verregaand
vermeden.
3.8.4 Verwarmingsinstallatie doorspoelen
Voor het aansluiten van de warmtepomp
moet het leidingsysteem grondig worden
doorgespoeld. Vreemde voorwerpen, zoals
lasparels, roest, zand, afdichtingmateriaal enz.
belemmeren de bedrijfsveiligheid van de
warmtepomp en kunnen het verstopt raken
van de condensor veroorzaken.
3.8.5 Verwarmingsinstallatie ontluchten
Het pijpleidingsysteem moet grondig ontlucht
worden. Daarvoor moet ook het ont-
luchtingsventiel (afb. 8) worden bediend, dat
in de verwarmingsaanvoer is ingebouwd.
Lucht in de installatie reduceert de functie
van de warmtepomp.
3.8.6 Zuurstofdiffusie
Bij diffusie-ondichte vloerverwarmingen met
kunststofbuizen of open verwarmings-
installaties kan bij de toepassing van stalen
verwarmingselementen of stalen pijpen door
zuurstofdiffusie corrosie aan de stalen delen
optreden.
De corrosieproducten zoals bijv. roestslib
kunnen in de condensor van de warmte-
pomp neerslaan en door vernauwing van de
doorsnede vermogensverlies van de warmte-
pomp of het uitschakelen door de hogedruk-
bewakers veroorzaken.
Daarom moeten open verwarmingsinstallaties
of staalpijpinstallaties met diffusie-ondichte
kunststofpijp-vloerverwarmingen worden
vermeden.
3.9 Circulatiepompen
10
3.9.1 Circulatiepomp in warmtepompcircuit
(pomp tussen warmtepomp en buffervat)
Bij toepassing van het buffervat SBP 200 c.q.
SBP 700 (buffervat) en de compacte warmte-
pompinstallatie WPKI 3 moeten de druk-
verliezen van de verbindingsleiding tussen
WPKI 3 en warmtepomp worden bepaald (zie
onderstaande tabel)
Het totale drukverlies is de som van de
drukverliezen van verbindingsleiding van de
warmtepomp en de WPKI 3. Voor de
constructie van de circulatiepomp moet de
nominale volumestroom en het totale
drukverlies ten gronde worden gelegd.
3.9.2 Circulatiepomp in verwarmingscircuit
Indien er geen buffervat wordt gebruikt, dient
de circulatiepomp aan de verwarmingszijde
geschikt te zijn voor het verwarmingscircuit
rekening houdend met het drukverlies van de
warmtepomp. De nominale volumestroom
(zie tabel) van de warmtepomp moet bij elke
bedrijfstoestand van de verwarmingsinstallatie
zijn gewaarborgd.
3.9.3 Warmte-energiemeters
Bij het installeren van warmte-energiemeters
moet bij de keuze van de circulatiepomp
rekening worden gehouden met extra
drukverlies.
3.10 Afvoer condenswater
3.10.1 Voor de afvoer van condenswater
moet een 3/4"-slang worden gebruikt die aan
de hiervoor bestemde aansluitstomp op de
lekbak moet worden aangesloten (zie afb. 9)
De afvoerslang voor het condenswater moet
met verloop omlaag of aan de zijkant van de
warmtepomp worden gevoerd (zie afb. 9 en
10) , daarvoor eventueel de kabeldoorvoering
pos. 8 (afb. 10) opensnijden.
3.10.2 Bij buitenopstelling moet het
ontdooiwater via een aanwezige afvoer
Warmtepomp
Nominale volumestroom m³/h
Drukverliezen
Warmtepomp
mbar
SBP 700 + WPKI 3
mbar
Drukslang 1"
mbar/m
worden geleid of door een infiltratieput met
grove kiezelvulling wegsijpelen (afb. 9).
Daarbij moet op een vorstvrije infiltratie
worden gelet.
3.10.3 Bij binnenopstelling, moet het
ontdooiwater in een afvoer worden geleid.
Bij onvoldoende verloop wordt geadviseerd
een condenswaterpomp te gebruiken
(Best.-nr. zie paragraaf 1.6).
3.11 Buffervat
Om een storingsvrij bedrijf van de warmte-
pomp te garanderen, wordt de installatie van
een buffervat aanbevolen. Het buffervat
(voorraadreservoir SBP) dient voor de
hydraulische ontkoppeling van de volume-
stroom in het warmtepomp- en ver-
warmingscircuit.
Wordt bijv. de volumestroom in het
verwarmingscircuit gereduceerd met behulp
van thermostaatventielen, dan blijft de
volumestroom in het warmtepompcircuit
constant.
3.12 Tweede verwarmingstoestel
Bij bivalente verwarmingssystemen moet de
warmtepomp altijd in de retourleiding van
het tweede verwarmingstoestel (bijv.
olieketel) worden geïntegreerd.
WPL 15 KW WPL 20 KW
1,9
1,9
260
260
55
55
5
5