CLIMATIC™ PARAMETERS
CLIMATIC™ PARAMETERS
CLIMATIC™ PARAMETERS
CLIMATIC™ PARAMETERS
CLIMATIC™ PARAMETERS
REGULERING TOEVOERLUCHT
Regulering van toevoer lucht wordt geactiveerd door
instelling 61 op AAN te zetten.
Het voornaamste doel van deze regulering is dat de
temperatuur van de toegevoerde lucht gehandhaafd wordt
op een waarde die dicht bij het gemiddelde van de neutrale
zone ligt, indien regulering omgevingslucht niet geactiveerd
is.
Twee vermogensfactoren, één voor koeling (variabele 101),
één voor verwarming (variabele 100), worden berekend
conform het temperatuurverschil tussen instelling en
referentietemperatuur.
De vermogensfactoren worden periodiek door de
CLIMATIC™ herberekend. De integratietijd (instelling 62)
is instelbaar.
VOLGORDE VAN COMPONENTEN BIJ
REGULERING
Werking koeling
Instelling 63 =
Klep è Waterbatterij è Compressoren
Setpoint 63 =
Klep è Compressorenè Waterbatterij
Werking verwarming
Instelling 64 =
Water- of elektrabatterij è Compressorenè Gas
Instelling 64 =
Compressorenè Gas è Water- of elektrabatterij
Instelling 65 =
Water- of elektrabatterij è Gas è Compressoren
Instelling 65 =
Water- of elektrabatterij è Compressorenè Gas
REGULERING LUCHTVOCHTIGHEID
Twee vermogensfactoren, één voor koeling (variabele 105),
één voor verwarming (variabele 104), worden berekend
conform het verschil in relatieve luchtvochtigheid tussen
instelling en referentie relatieve luchtvochtigheid.
De vermogensfactoren worden periodiek door de
CLIMATIC™ herberekend. De integratietijd (instelling 67)
is instelbaar.
MINIMUM VERSE LUCHT INSTELLEN
De minimumwaarde voor het openen van de klep voor
buitenlucht kan met een instructie worden ingesteld (zie
configuratie bedrijfszones). Deze waarde wordt direct in
een percentage uitgedrukt.
Pagina 90 - IGO / Rooftop Smart en Linéa™ Serie
Uit
Aan
Uit
Aan
Uit
Aan
CO²-SENSOR
Indien een CO²-sensor op de unit is aangesloten, wordt
de waarde van het minimum aan verse lucht aan de hand
van de CO²-ratio berekend.
De waarde die door de sensor wordt gemeten, kunt u in
variabele 17 aflezen.
0 ppm
Instelling 48
Instelling 48 definieert het aantal ppm die het minimum
aan verse lucht al hebben bereikt. Instelling 49 definieert
het aantal ppm die al 100% van de verse lucht hebben
verbruikt
WARMTEFUNCTIE
Met deze functie regelt u het gebruik van het economiser-
register conform luchtwarmte. Indien de luchtvochtigheid
buiten groter is dan binnen, worden de respectievelijke
warmtewaarden berekend. In overeenstemming met het
verkregen resultaat wordt de invoer van nieuwe lucht
geoptimaliseerd.
C O M P R E S S O R G E R E L A T E E R D E
FUNCTIES
Anti-korte cyclus
De CLIMATIC™ beveiligt de compressor tegen frequent
herstarten. Daarom kunnen de compressoren pas
opnieuw gestart worden, nadat ze minimaal zes minuten
buiten bedrijf zijn geweest, zelfs als binnen deze periode
de compressoren opnieuw gestart zouden moeten worden
Ontdooifunctie
Op units met warmtepompen en luchtcondensatie zijn de
cyclusinversiefasen
geprogrammeerd
buitenelement te ontdooien.
De ontdooifunctie wordt geactiveerd afhankelijk van:
- de buitentemperatuur (limiet bepaald met instelling 85),
- de temperatuur van de batterij (limiet bepaald met
instelling 86),
- het totale gewicht van een ijsvormingconstante
(instelling 87).
100%
CO2
2000 ppm
Instelling 49
Afbeelding 80
om
het