INGEBRUIKS
INGEBRUIKS
INGEBRUIKSTELLING
INGEBRUIKS
INGEBRUIKS
Deze werkzaamheden mogen uitsluitend door opgeleide
koelmonteurs uitgevoerd te worden.
Voor aansluiting op netspanning:
- Verifieer of de stroomvoorziening tussen het gebouw en
de unit voldoet aan de plaatselijke verordeningen en dat
de kabel voldoet aan de opstart- en bedrijfsvoorwaarden.
- Verifieer of de elektrische aansluitingen op het
bedieningspaneel en op de motoren in orde zijn.
- Verifieer of de aandrijfmotoren goed vastzitten.
- Controleer aan de hand van het elektrische
bedradingschema de conformiteit van de elektrische
beveiligingen (instellingen stroomonderbreker,
aanwezigheid en nominale waarde van zekeringen).
Bevestig nu de manometers op het koelcircuit
Systeem inschakelen
- Zorg dat de thermostaat op een zodanige plaats zit dat
het niet wordt beïnvloed door zonlicht, tocht of trillingen.
Het is wenselijk dat de thermostaat circa 1,5 meter vanaf
de vloer in het midden van de wand geplaatst wordt.
Sluit 24VAC klasse II schakelbedrading aan op de
thermostaat en de unit.
- Sluit de voeding aan van af de hoofschakelaar aan de
onderzijde van de magneetschakelaar van de
compressor.
- De unit is voorzien van een aardschroef. Aard de unit
met een geschikte aardverbinding door hetzij
toevoerleidingdraden hetzij een aardbodem.
- De spanningsopeningen van de unit moeten
weersbestendig geseald worden zodra de bedrading
gereed is.
Test Warmtepompcyclus
Met deze test kunt u op omkeerbare units controleren of de
4-wegskleppen omschakelen. Start de omgekeerde cyclus
met betrekking tot de drempelwaarden van warm en koud
conform de klimaatomstandigheden op het moment van
testen.
STARTEN EN INSTELLEN KOELING
Carterverhitters
Alleen voor driefasenunits: carterverhitters moeten 24 uur
onder stroom staan voordat de compressoren gestart
worden. Stel de thermostaat zodanig in dat de compressor
zeker zal draaien. Zet stroom op de unit.
Controle vooraf
1. Zorg dat de koelleidingen de kast of elkaar niet raken.
2. Inspecteer de elektrische bedrading (in fabriek of op
locatie geïnstalleerd) op losse aansluitingen.
3. Controleer spanning op uitschakelaar. Spanning moet
binnen de waarden op het typeplaatje van de unit vallen.
Zo niet, neem dan contact op met het energiebedrijf
en laat het bedrijf de spanning aanpassen voordat u
de unit start.
4. Controleer de spanning opnieuw terwijl de unit loopt.
Indien stroom niet overeenkomt met de waarden op
het typeplaatje, schakel de unit dan uit en raadpleeg
uw energiebedrijf. Controleer de stroomsterkte van de
unit. Raadpleeg het typeplaatje voor het aantal am-
père.
5. Plaats voor de start het filter.
Start koeling
Pagina 26 - IGO / Rooftop Smart en Linéa™ Serie
TELLING
TELLING
TELLING
TELLING
1. Zet de thermostaat op "Cool" (koeling), de ventilator
op "On" (Aan) of "Auto" en stel de kamerthermostaat
in op een temperatuur onder de kamertemperatuur.
2. Sluit de scheidingsschakelaar van de unit.
3. Compressor start en draait op vraag en werking
thermostaat.
Driefasencompressor
Driefasen-scrollcompressoren moeten achtereenvolgens
gesynchroniseerd worden zodat de compressor op de juiste
wijze draait en werkt.
Indien bij het starten van de compressor de uitlaatdruk stijgt
en de aanzuigdruk daalt, is de compressor juist
gesynchroniseerd. Indien de uitlaat- en aanzuigdruk niet
normaal functioneren, doet u het volgende:
1. Sluit de stroom van compressor en unit af.
2. Verwissel twee willekeurige elektriciteitskabels op de
unit.
3. Schakel de stroom van compressor en unit weer in.
Nu moeten uitlaat- en aanzuigdruk conform de normale
startwaarden functioneren.
NB: Het geluidsniveau van de compressor zal aanzienlijk
hoger liggen als de fasering niet juist is, en de unit koelt niet
wanneer hij achterwaarts werkt.
Vullen
Het wordt afgeraden om het systeem onder 15°C te vullen.
Als het systeem geen koelmiddel meer bevat of u toch moet
bijvullen bij een temperatuur onder 15°C, vult u de unit met
het gewicht aan koelmiddel dat wordt aangegeven op het
typeplaatje.
VERWARMING STARTEN
Verwarmingcyclus - Warmtepomp
1. Zet de thermostaat op "Heat" (Verwarming) en de
ventilator op "On" (Aan) of "Auto". Stel de thermostaat
boven
kamertemperatuur
scheidingsschakelaar van de unit.
2. Compressor draait op vraag van kamerthermostaat en
de condensor ventilator draait met compressor.
Ventilator werkt conform ventilatorinstelling op
thermostaat.
3. De ontdooifunctie dient ter voorkoming van
buitensporige ijsvorming van condensorbatterij. Bij
inschakeling van de ontdooicyclus schakelt de
omschakelklep om en wordt er warmte naar het
condensorbatterij geleid. Tijdens dit proces wordt de
buitenventilator uitgeschakeld.
Verwarming (Optionele Elektrische Warmte)
1. Wanneer er meer warmte nodig is dan de warmtepomp
aankan, wordt de optionele elektrische verhitter
automatisch door de thermostaat geactiveerd.
2. Op thermostaten met een noodverwarmingsfunctie
activeert u de noodwarmte (elektrische hulpwarmte)
handmatig door de thermostaat op "Emergency Heat"
(Noodverwarming) te zetten.
3. Zie de informatie over bediening van de thermostaat
voor de betekenis van de controlelampjes.
BEDIENING EN INSTELLING
in.
Sluit
de