1
6
7
FUNCTIES, 670
1. STOP
STOP wordt gebruikt om een steek te beëindigen of om
slechts één onderdeel van de steek te naaien. Uw naaimachine
hecht de draad af en stopt automatisch wanneer één
steekonderdeel of stekenprogramma is voltooid. De LED
naast STOP brandt wanneer de functie is ingeschakeld. STOP
wordt geannuleerd nadat u de functie hebt gebruikt. Druk
opnieuw op de toets als u de functie weer wilt inschakelen.
STOP wordt ook gebruikt om de stopsteek, trenzen en
automatisch taperen te herhalen met dezelfde grootte.
Tip: Als u de STOP-functie meerdere malen achter elkaar wilt herhalen
voor een steekeenheid, kunt u de steek in een programma opslaan met een
STOP aan het einde (zie Programmeren, pagina 37).
2. FIXEREN
Met de FIX-functie kunt u de steek aan het begin en/of aan
het eind afwerken. De LED naast FIX brandt wanneer FIX is
ingeschakeld. Druk op FIX om de functie uit te schakelen.
De FIX-functie wordt automatisch ingeschakeld wanneer
er een steek wordt geselecteerd of wanneer STOP of de
draadafsnijder is gebruikt. U kunt de automatische FIX-functie
uitschakelen in het menu SET (zie pagina 30).
De FIX-functie kan worden geprogrammeerd (zie pagina 37).
3. Draadafsnijder
Als u op de draadafsnijder drukt, hecht uw machine de
draden af, snijdt de boven-en onderdraad af en activeert
de FIX-functie voor de volgende start. Om draden aan het
einde van een steek of steekprogramma af te snijden, drukt
u op de draadafsnijder tijdens het naaien. De LED naast
de draadafsnijder gaat knipperen om aan te geven dat de
draden moeten worden afgesneden. Wanneer de steek of het
steekprogramma is voltooid, worden de boven- en onderdraad
afgesneden en worden de draaduiteinden automatisch naar de
onderkant van de stof getrokken.
De draadafsnijder-functie kan worden geprogrammeerd (zie
pagina 37).
32 – De bediening van uw Opal
™
2
3
670
4
5
4. Naaldstop boven/onder
Druk op deze toets om de naald omhoog of omlaag te
brengen. De instelling van de naaldstoppositie wordt
tegelijkertijd veranderd.
Een pijl die omhoog of omlaag wijst, naast de naald op het
touchscreen, geeft aan of Naaldstop boven of Naaldstop
onder is geselecteerd.
Natuurlijk kunt u ook het voetpedaal gebruiken om de naald
omhoog of omlaag te brengen.
5. SNELHEID
Alle steken van uw naaimachine hebben een vooraf ingestelde,
aanbevolen naaisnelheid. Druk op SPEED + of SPEED –
om de naaisnelheid te verhogen of te verlagen. Er zijn vijf
snelheidsniveaus. Het snelheidsniveau staat aangegeven op het
touchscreen. U kunt geen hogere snelheid selecteren dan de
standaard maximumsnelheid voor de geselecteerde steek.
6. START/STOP
Druk op START/STOP om de machine zonder het
voetpedaal te starten en te stoppen. Druk eenmaal om te
beginnen met naaien en druk opnieuw om te stoppen met
naaien.
Let op: Druk op SPEED + of SPEED – om de naaisnelheid te
verhogen of te verlagen.
7. Achteruitnaaien
Druk op Achteruitnaaien tijdens het naaien; de machine
naait achteruit totdat u de toets weer loslaat. Daarna naait uw
naaimachine vooruit. De LED naast Achteruitnaaien brandt
wanneer achteruitnaaien is ingeschakeld.
Druk eenmaal op Achteruitnaaien voordat u begint te naaien
als u permanent achteruit wilt naaien. Uw naaimachine naait
achteruit totdat u opnieuw op Achteruitnaaien drukt.
Achteruitnaaien wordt ook gebruikt bij het naaien van
knoopsgaten, trenzen, stopsteken en automatische
taperingsteken om tussen delen van de steken heen en weer
te gaan.