Zonetoewijzing
E 2003 Nordson Corporation
OPMERKING: Zie onder Voorloop– en nalooptriggering in het hoofdstuk
Beschrijving in deze handleiding voor een meer uitgebreide toelichting over
deze functie.
Looprichting transportband
Pistool gaat uit
Achterrand
+
Naloop
Afb. 5-6
Voorloop– en nalooptriggering
Stel de voorloop– en naloopwaarden in door elk veld aan te raken en dan
de draaiknop te draaien om een positieve of negatieve cijferwaarde in te
voeren.
1
3
Afb. 5-7
Instellen van voorloop, naloop en zonetoewijzing – het scherm
Pistoolbesturing
1. Voorloop
2. Naloop
De zonefotocellen zijn opgesteld om dwars over de cabinetoegang de
zones te registreren die elk werkstuk inneemt. Wanneer een zonefotocel
een werkstuk detecteert, worden de spuitpistolen getriggerd die in de preset
van het bewuste werkstuk aan die zone zijn toegewezen, zodra het
werkstuk langs de pistolen passeert.
Zie afbeelding 5-7. Om de zonetoewijzing in te stellen, raakt u het veld
Zone aan en voert u via de draaiknop een zonenummer in. Meestal zult u
het spuitpistool toewijzen aan de fysieke zone waarin het pistool zich
bevindt, maar u bent vrij om het pistool aan elke willekeurige zone toe te
wijzen. Als u een zone instelt op nul of een ongeldig nummer invoert, vindt
triggering niet plaats.
U kunt de instelling voor zonetoewijzing gebruiken om een pistool niet te
laten spuiten. U wilt bijvoorbeeld bij werkstuk 3 niet dat pistool 1 spuit, ook
al is het pistool aan zone 1 toegewezen, waar het werkstuk wordt
gedetecteerd. U stelt dan de zonetoewijzing voor Pistool 1, Preset 3, in op
nul.
Zie onder Werkstukdetectie en identificatie in het hoofdstuk Beschrijving in
deze handleiding voor een meer uitgebreide uitleg over zones.
OPMERKING: Wijzig een zonetoewijzing nooit terwijl werkstukken door het
systeem bewegen. U kunt zo storingen veroorzaken in de zonetoewijzing,
met productiefouten als gevolg.
Voorrand
Werkstuk
+
–
–
0
0
Voorloop
3. Zone
5-9
Presets instellen
Pistool gaat aan
1400233A
2
P/N 397216A