2. Papier plaatsen
• Afhankelijk van de omgeving kan het afdrukken op enveloppen deze kreukelen, zelfs als ze zijn
aanbevolen.
• Bepaalde typen enveloppen kunnen mogelijk gekreukeld, besmeurd of met drukfouten uit de
printer komen. Als u een effen kleur op een envelop afdrukt, kunnen er lijnen ontstaan waar de
overlappende randen van de envelop het dikker maken.
Enveloppen afdrukken met Windows (PCL 6/PostScript 3)
1.
Nadat u een document hebt aangemaakt, opent u het dialoogvenster
[Afdrukvoorkeuren] in de oorspronkelijke toepassing van het document.
2.
Klik op het tabblad [Uitgebreide Instelling].
3.
Klik in het veld "Menu:" op het pictogram [Standaard] en configureer dan de volgende
instellingen:
• Documentformaat:
Selecteer het formaat van de envelop.
4.
Klik in het veld "Menu:" op het pictogram [Papier] en configureer dan de volgende
instellingen:
• Invoerlade:
Selecteer de papierlade met de enveloppen.
• Papiersoort:
Selecteer [Envelop].
Wijzig andere afdrukinstellingen indien nodig. Zie de helpfunctie van het printerstuurprogramma
voor verdere informatie.
5.
Klik op [OK].
6.
Begin met afdrukken vanuit het dialoogvenster [Afdrukken] van de toepassing.
• Configureer de papierinstellingen op de goede manier met zowel het printerstuurprogramma als
het bedieningspaneel. Voor informatie over het bepalen van de instellingen met behulp van het
bedieningspaneel, zie de Gebruiksaanwijzing.
• Enveloppen moeten worden geplaatst in een specifieke richting. Raadpleeg voor meer informatie
Pag.40 "Specificatie van enveloppen".
42