Smart-sleutel
1
1. Schakelaar "ON/OFF"
2. Controlelampje Smart-sleutel
Als de Smart-sleutel is ingeschakeld en bin-
nen het bereik wordt gebracht, stelt het
Smart-sleutelsysteem u in staat om het
voertuig te bedienen zonder een mechani-
sche sleutel in te steken.
Als de Smart-sleutel is uitgeschakeld kan
de machine niet worden bediend, zelfs niet
als de Smart-sleutel binnen het bereik van
de machine is.
De huidige status van de sleutel kan wor-
den gecontroleerd door kort op de schake-
laar "ON/OFF" te drukken.
Kort knipperen: de sleutel is ingescha-
keld
Lang knipperen: de sleutel is uitge-
schakeld
De Smart-sleutel in- en uitschakelen
Houd om de Smart-sleutel in of uit te scha-
kelen de schakelaar "ON/OFF" een secon-
de lang ingedrukt. Het controlelampje van
de Smart-sleutel knippert. Als de sleutel kort
knippert, is de sleutel ingeschakeld. Als de
sleutel lang knippert, is de sleutel uitge-
schakeld.
OPMERKING
Om accucapaciteit te sparen, schakelt het
Smart-sleutelsysteem zichzelf ongeveer
een week nadat de machine voor het laatst
is gebruikt automatisch uit. Druk in dat geval
een keer op de schakelaar "ON/
DAU77223
2
" om het
3-5
Smart-sleutelsysteem
Smart-sleutelsysteem in te schakelen, en
nog een keer om de machinevoeding in te
schakelen.
De mechanische sleutel gebruiken
Trek de mechanische sleutel uit de Smart-
sleutelbehuizing. Plaats de mechanische
sleutel na gebruik weer terug in de Smart-
sleutel.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14