4. Druk op
5. Druk op
6. Druk op
7. Druk op
8. Druk op
9. Druk op
10. Druk op
11. Druk op
12. Druk op
Opmerking
De eerste serie van vier series getallen vormt de standaardinstellingen. Elke serie getallen
geeft een byte aan informatie weer en heeft een bereik van 0 tot 255.
13. Druk op
14. Druk op
15. Herhaal stap 13 en 14 totdat het gewenste subnetmasker is opgegeven.
16. Druk op
17. Druk op
De lokale en de standaardgateway instellen
1. Druk op
2. Druk op
3. Druk op
4. Druk op
5. Druk op
6. Druk op
7. Druk op
8. Druk op
9. Druk op
10. Druk op
11. Druk op
12. Druk op
13. Druk op
De eerste serie van drie series getallen vormt de standaardinstellingen. Als er geen getal
Opmerking
gemarkeerd is, wordt een gemarkeerde onderstreping weergegeven.
14. Druk op
15. Druk op
NLWW
om I/O te markeren.
om I/O te selecteren.
EIO X te markeren (waarbij X = 1, 2 of 3).
om EIO X te selecteren.
om TCP/IP te markeren.
om HANDM. INSTELL. te markeren.
om HANDM. INSTELL. te selecteren.
om SYSLOG SERVER te markeren.
om SYSLOG SERVER te selecteren.
of op
om het getal te verhogen of te verlagen voor de eerste byte van de
standaardgateway.
om naar de volgende serie getallen te gaan. Druk op
serie getallen te gaan.
om de syslog server op te slaan.
M
om terug te keren naar de status Gereed.
ENU
M
om naar MENU'S te gaan.
ENU
om APPARAAT CONFIGUREREN te markeren.
om APPARAAT CONFIGUREREN te selecteren.
om I/O te markeren.
om I/O te selecteren.
EIO X te markeren (waarbij X = 1, 2 of 3).
om EIO X te selecteren.
om TCP/IP te markeren.
om TCP/IP te selecteren.
om HANDM. INSTELL. te markeren.
om HANDM. INSTELL. te selecteren.
tot LOCAL GATEWAY of DEFAULT GATEWAY verschijnt.
om LOCAL GATEWAY of DEFAULT GATEWAY te selecteren.
of
om een hoger of lager getal op te geven en LOCAL of DEFAULT
GATEWAY te configureren.
om naar de volgende serie getallen te gaan.
om naar de vorige
Netwerkconfiguratie
71