INSTALLATIE
Eerste inbedrijfname
11. Eerste inbedrijfname
De eerste inbedrijfname van het toestel alsmede de instructie van
de gebruiker mogen uitsluitend door een erkend vakman worden
uitgevoerd.
De inbedrijfname van de WPF dient overeenkomstig deze mon-
tageaanwijzing en de bedienings- en montageaanwijzing van de
warmtepompmanager WPM te worden uitgevoerd. Voor de inbe-
drijfname kan een beroep worden gedaan op onze storingsdienst,
waarvoor kosten in rekening worden gebracht.
Wanneer deze warmtepomp wordt gebruikt voor een installatie
die dient voor handelsgerelateerde of economische doeleinden,
moeten voor de inbedrijfname eventueel de bepalingen van de
Duitse Bedrijfsveiligheidsverordening (BetrSichV) in acht worden
genomen. Neem voor meer informatie contact op met de verant-
woordelijke toezichthoudende instantie (bijv. TÜV). Een werkings-
test van de toestellen inclusief de controle van de ingebouwde
veiligheidsvoorzieningen is reeds bij de fabricage in de fabriek
uitgevoerd.
Na de inbedrijfname moet het in deze handleiding opgenomen
inbedrijfnameprotocol door de installateur worden ingevuld.
Voor de inbedrijfname dienen de volgende punten te worden ge-
controleerd:
Verwarmingsinstallatie
Werd de verwarmingsinstallatie op de correcte druk gevuld en de
snelontluchter geopend?
Temperatuurvoeler
Werden buitenvoeler en retourvoeler (in combinatie met het buf-
fervat) correct aangesloten en geplaatst?
Netaansluiting
Werd de netaansluiting vakkundig uitgevoerd?
Opgelet!
!
De compressor in het toestel kan slechts in één draairich-
ting werken. Als het toestel verkeerd wordt aangesloten,
blijft de compressor 30 seconden in werking, waarna hij
uitschakelt.
In dit geval verschijnt de storingsmelding „Geen vermogen" op de
warmtepompmanager. Verander dan de richting van het draaiveld
door twee fasen om te keren.
Wanneer alles correct is uitgevoerd, kan het systeem tot de maxi-
male bedrijfstemperatuur worden verwarmd en nogmaals worden
ontlucht.
Gevaar voor beschadiging!
!
Bij vloerverwarming dient op de maximale systeemtem-
peratuur te worden gelet.
11.1 Bediening en bedrijf
Voor het gebruik van de warmtepomp is de warmtepompmanager
WPM noodzakelijk. De warmtepompmanager regelt de gehele ver-
warmingsinstallatie. Hier worden alle noodzakelijke instellingen
voor en tijdens het bedrijfsgebruik tot stand gebracht.
16
| WPF 20/27/35/40/52/66
Alle instellingen in de inbedrijfnamelijst van de warmtepompma-
nager WPM moeten door de vakman worden uitgevoerd.
Gevaar voor beschadiging!
!
Normaal gesproken is het niet nodig om de installatie
in de zomer uit te schakelen, omdat de WPM over een
automatische zomer / winter- omschakeling beschikt. Bij
uitschakeling van de installatie dient de WPM op stand-by
te worden gezet. De veiligheidsfuncties ter bescherming
van de installatie (bijv. vorstbescherming) blijven zo be-
houden.
Wanneer de warmtepomp bij buitenplaatsing of in een plaatsings-
ruimte waarin vorstgevaar bestaat wordt uitgeschakeld, moet het
water uit de installatie worden afgetapt.
Het in de condensor aanwezige water moet na het verwijderen
van de rechter zijwand via de toegankelijke vul- en aftapkraan (zie
afb. "Opbouw van het toestel") worden afgetapt.
12. Onderhoud
Levensgevaar door elektrische schokken!
Het apparaat moet voor het uitvoeren van werkzaam-
heden aan de schakelkast van de spanning worden los-
gekoppeld.
Gevaar voor beschadiging!
!
Eén keer per jaar moet het koelcircuit van de warmte-
pomp WPF 20, 27, 35, 40, 52, 66 overeenkomstig DECREET
(EG) nr. 517/2014 op dichtheid worden gecontroleerd.
De dichtheidscontrole moet in het logboek worden ge-
documenteerd.
Indien er warmtehoeveelheidmeters ingebouwd zijn, dienen de
licht verstopt rakende zeven ervan regelmatig te worden gerei-
nigd.
Bij storingen in de werking van de warmtepomp (bijv. aanspreken
van de hogedrukbeveiliging) door afzettingen van corrosiepro-
ducten (roestneerslag) in de condensor helpt alleen het chemisch
losweken met behulp van geschikte oplosmiddelen door de sto-
ringsdienst.
Gevaar voor beschadiging!
!
De fabrieksmatige instelling op de draaischakelaar
van de aanloopstroombegrenzer mag niet worden ver-
anderd.
Fabrieksinstelling
WPF 52
WPF 66
Bij de WPF 20, 27 en 40 is een vast ingestelde aanloopstroombe-
grenzer in de condensor aanwezig.
35 A
45 A
www.stiebel-eltron.com