3.18.9.4 Elektrische motoraandrijving
•
Controleer vooraleer een elektromotor met het net te verbinden, zowel de geldende lokale regelgeving
van uw elektriciteitsmaatschappij als de norm EN 60204-1
•
Laat de aansluiting van elektromotoren uitvoeren door bevoegd personeel. Neem de nood zakelijke
maatregelen om schade aan elektrische verbindingen en bedrading te voorkomen.
Stroomonderbreker
Installeer, voor het veilig werken aan de pomp, een stroomonderbreker zo dicht mogelijk bij de machine. Het
is ook aan te bevelen een aardlekschakelaar te plaatsen. De schakelapparatuur moet in overeenstemming
zijn met de geldende voorschriften, zoals vastgelegd in de norm EN 60204-1.
Motoroverbelastingsbeveiliging
Om de motor tegen overbelasting en kortsluiting te beveiligen moet een thermische of thermomagnetische
stroomonderbreker ingebouwd worden. Stel de schakelaar in voor de opgenomen nominale stroom van de
motor.
Aansluiting
•
Gebruik, wegens het vereiste hoge aanloopkoppel, geen ster-driehoekschakeling voor elektromotoren.
•
Gebruik, voor enkelfasige wisselstroom, motoren met "vergroot" aanloopkoppel.
•
Verzeker een voldoende hoog aanloopkoppel bij frequentiegestuurde motoren en voldoende koeling van
de motor bij lage snelheden. Installeer, indien noodzakelijk, een motor met gedwongen ventilatie.
Elektrische uitrusting, verbindingen en
componenten van controle systemen
kunnen ook bij stilstand nog steeds
stroomvoerend zijn. Aanraking
hiermee kan dood, ernstig lichamelijk
letsel of onherstelbare materiële
schade tot gevolg hebben.
Net
U (volt)
3 x 230
V
3 x 400 V
3.18.9.5 Verbrandingsmotoren
Zie de meegeleverde gebruikershandleiding wanneer een verbrandingsmotor in de pompgroep gebruikt
wordt. Neem contact op met de pompleverancier wanneer het handboek niet mee geleverd is. Ongeacht dit
handboek moet men voor alle verbrandingsmotoren met de volgende punten rekening houden:
•
Voldoen aan de plaatselijke veiligheidsvoorschriften.
•
De uitlaat van de verbrandingsgassen moet afgeschermd worden om aanraking te vermijden.
•
De starter moet automatisch afgekoppeld worden eens de motor gestart.
•
Het ingestelde maximale motortoerental mag niet gewijzigd worden.
•
Voor het starten van de motor moet het oliepeil gecontroleerd worden.
Opmerking!
•
Laat de motor nooit draaien in een gesloten ruimte
•
Vul nooit brandstof bij terwijl de motor nog draait
48
Motor
230/400 V
400 V
delta
–
star
delta
U
L1
L1
L2
L2
L3
L3
N
N
U 1 V 1 W 1
delta
star
star
delta
W 2 U 2 V 2
A.0500.352 – IM-TGH/07.03 NL (11/2016)
U
U 1 V 1 W 1
W 2 U 2 V 2