Download Inhoudsopgave Inhoud Print deze pagina

Installatie Zonder Buffervat; Tweede Verwarmingstoestel; Bekledingsdelen; Luchtgeleidingsslangen Monteren - Stiebel Eltron WPL 10 A Montagehandleiding

Compacte lucht/water-warmtepomp
Verberg thumbnails Zie ook voor WPL 10 A:
Inhoudsopgave

Advertenties

dient bij de inbedrijfname van de
de brug tussen de klemmen X4/5 (pomp)
en X4/8(HKP) verwijderd te worden. De
retourtemperatuurvoeler B2, die op de
klemmen X2/2(B2) en X2/3(B2) is aangesloten,
moet uit de huls op de retourleiding van de
warmtepomp getrokken worden en in de
dompelbuis van het bufferreservoir geschoven
worden.

3.6.2 Installatie zonder buffervat

Bij gebruik zonder buffervat moet op
de WPM ll de parameter 10 (duurloop
CV pomp ) op AAN gezet worden.
Minimale volumestroom
Stiebel Eltron adviseert in het ver-
warmingssysteem een of meer ver-
warmingscircuits open te laten. Het/de
open verwarmingscircuit(s) moet(en) in
de regelkamer (woonkamer of badkamer)
worden geïnstalleerd, waarna de regeling
van de verschillende kamers met de
afstands-bediening FE 7 wordt gerealiseerd.
De andere kamers kunnen dan worden
uitgerust met zone- of thermostatische
kranen. Als alternatief kan ook op de laatste
verwarmingscircuitverdeler een overstortklep
worden geplaatst. In elk geval moet een
minimale volumestroom van 0,4 m³/h
gewaarborgd zijn.
Instelling overstortklep:
De juiste instelling is vermeld in volgende
tabel:
Opvoerhoogte van
In te stellen
de pomp
opvoerhoogte op
overstortklep*
6 m
7 m
8 m
*op basis van klassieke Wilo- en Grundfoss-
pompen
Aansluiting aanvoervoeler
Bij de WPL 10 A en de WPL 10 I moet de in de
warmtepomp ingebouwde aanvoervoeler B1
op de WPM II worden aangesloten.
Instelling verwarmingscurve
Omdat het rendement van de warmtepomp
afneemt naarmate de aanvoertemperatuur
stijgt, moet de verwarmingscurve nauwkeurig
worden ingesteld. Als de verwarmingscurve
te hoog wordt ingesteld, sluiten de zone- of
thermostatische kranen, zodat de vereiste
minimale volumestroom voor de warmtepomp
eventueel niet kan worden gehaald.
Werkwijze om een correcte verwarmingscurve
in te stellen:
De thermostatische kranen of zonekranen in
een regelkamer bijv. woon- en badkamer,
volledig openen (kop afnemen van de
thermostatische kraan), de verwarmingscurve
bij verschillende buitentemperaturen (bijv. –10
WPL ... IK
°C en + 10 °C) zo aanpassen, dat de gewenste
temperatuur wordt ingesteld in de regelkamer.
In de regelkamer moeten de thermostatische
kraan/kranen of de zonekraan altijd volledig
geopend zijn. (Stiebel Eltron adviseert het
verwarmingscircuit van de regelkamer
uit te voeren zonder thermostatische of
zonekraan en de regeling van de individuele
kamers te realiseren met behulp van een
afstandsbediening).
Richtwaarden voor het begin:
Parameter
Verwarmings-
curve
Regelaar-
dynamiek
Kamer-
temperatuur
De verwarmingscurve wordt als volgt
aangepast:
Als de kamertemperatuur in het tussenseizoen
(ca. 10 °C buitentemperatuur) te laag ligt,
moet de parameter Kamertemperatuur worden
verhoogd, zodat - als geen afstandsbediening
geïnstalleerd is - de verwarmingscurve
parallel verschuift. Als de kamertemperatuur
bij lage buitentemperaturen te laag is,
moet de parameter Verwarmingscurve
worden verhoogd. Daartoe de zonekraan
of de thermostatische kraan instellen op de
gewenste temperatuur.
Het verlagen van de temperatuur in het
volledige gebouw mag niet worden
uitgevoerd door alle zone- of thermostatische
kranen dicht te draaien, maar door de
4,5 m
verlagingsprogramma's te gebruiken.
5,5 m
Aansluiting DHC-patroon
6 m
De in de warmtepomp ingebouwde 2e WE
(DHC-patroon) moet worden aangesloten.
Voor een optimale functie moeten alle 3 de
trappen (8,8 kW) worden aangesloten.
Andere instelling WPM II
Op de WPM II moet de constante werking van
de buffervat-laadpomp worden geactiveerd
en moet de verwarmingspomp worden
aangesloten op de aansluiting voor de
buffervat-laadpomp.

3.7 Tweede verwarmingstoestel

Bij bivalente systemen moet de warmtepomp
altijd worden geïntegreerd in de retour van de
tweede warmtegenerator (bijv. olieketel).
3.8 Montage van de bekledingsdelen
De zijwanden, de voor- en achterwand zijn
in het frame van de warmtepomp gehaakt en
onderaan in het midden vastgezet met een
snelsluitschroef. Na het verwijderen van de
snelsluitschroef kunnen de bekledingsdelen
omhoog worden geschoven en worden
weggenomen.
Vloerver-
Radiator-
warming
verwarming
0,4
0,8
5
15
20 °C
20 °C
Bij de WPL 10 IK kunnen enkel de
onderste delen van de bekleding worden
gedemonteerd.

3.9 Luchtgeleidingsslangen monteren

3.9.1 WPL 10 I
De geleiding van de aanzuiglucht van buiten
naar de warmtepomp, en van de uitblaaslucht
van de warmtepomp naar de open lucht,
gebeurt via luchtslangen. Ze zijn zeer flexibel,
geïsoleerd en hebben een zelfblussend
brandgedrag overeenkomstig ASTMD 1692-67
T.
Geïsoleerde luchtslangen zijn leverbaar in
lengtes van 4 m (bestelnr. zie paragraaf 1.6).
Aanwijzingen met betrekking tot de installatie
van luchtslangen
Voor het afsnijden op de vereiste lengte een
scherp mes gebruiken; voor het doorknippen
van de draadspiralen een zijsnijder gebruiken.
Een verlenging van de luchtslang is mogelijk
door de spiralen in elkaar te draaien
(ca. 30 cm).
De totale slanglengte aan de luchtingangs- en
-uitgangszijde mag niet groter zijn dan 8 m.
Daarbij mogen niet meer dan vier 90°-bogen
met een straal van minstens 600 mm,
gerelateerd aan het midden van de slang,
worden ingebouwd.
Wegens haar flexibiliteit heeft de luchtslang
de neiging door te hangen en moet ze daarom
op afstanden van ca. 1 m worden vastgezet.
Luchtslangen monteren op de WPL 10 I en op
de buitenmuur van het gebouw
De luchtslangen aan de uiteinden
overeenkomstig de ovalen aansluitingen
op de afdekking en de slangaansluitplaten
aanpassen. De slangaansluitplaten zijn als
accessoire leverbaar (bestelnr. zie paragraaf
1.6).
Eerst de binnenslangen iets uittrekken, op
de aansluitingen stulpen en met kleefband
(bij de afdekking geleverd) afdichten. Daarna
de buitenslangen naar voor trekken en met
de ovalen slangklemmen, die eveneens bij
de afdekking geleverd zijn, de slangen goed
vastzetten (zie afb. 3).
De luchtingangs- en
-uitgangsopeningen moeten in
elk geval worden afgedekt met een
draadrooster en de slangen moeten worden
beveiligd tegen wegglijden.
3.9.2 WPL 10 IK en op de buitenmuur
monteren
De kant-en-klare luchtslangen worden met
de bijgeleverde vleugelschroeven (M5) op de
warmtepomp bevestigd (zie afb. 4).
Om de wandaansluitplaten aan te brengen,
moeten afhankelijk van de structuur van de
muur de juiste pluggen en schroeven worden
gebruikt.
9

Advertenties

Inhoudsopgave
loading

Deze handleiding is ook geschikt voor:

Wpl 10 iWpl 10 ik

Inhoudsopgave