door plaatsing in installatiebuizen worden
beschermd tegen vocht (afb. 9)
De dikte van het isolatiemateriaal moet
voldoen aan de relevante voorschriften.
Extra vorstbescherming biedt de
in de warmtepomp geïntegreerde
vorstbeschermingsschakeling, die
bij +8°C condensortemperatuur
automatisch de circulatiepomp in het
warmtepompcircuit inschakelt en zodoende
in alle watergeleidende delen een circulatie
verzekert. Wanneer de temperatuur in het
buffervat daalt, wordt de warmtepomp
uiterlijk bij het onderschrijden van
+ 5 °C automatisch ingeschakeld.
3.3.3 Aanvoer- en retouraansluiting
De warmtepomp aan de
verwarmingswaterzijde volgens
afb. 9 (buitenopstelling) of afb. 10 en 11
(binnenopstelling) aansluiten. Op dichtheid
letten.
Bij binnenopstelling moeten bij de WPL
10 I de bijgeleverde trillingsdempers
worden aangesloten. Bij de WPL 10 IK zijn
de trillingsdempers reeds in het toestel
ingebouwd.
Door de trillingsarme constructie van de
warmtepomp en de als trillingsdempers
werkende flexibele drukslangen wordt
geluidsoverdracht grotendeels vermeden.
3.3.4 Verwarmingsinstallatie spoelen
Voor de warmtepomp wordt aangesloten,
moet het leidingsysteem grondig worden
gespoeld. Vreemde voorwerpen zoals
lasparels, roest, zand, dichtingsmateriaal
enz. belemmeren de goede werking van de
warmtepomp en kunnen verstoppingen in de
condensor veroorzaken.
3.3.5 Verwarmingsinstallatie bijvullen
Bij het vullen van de installatie met
verwarmingswater moet rekening worden
gehouden met VDI 2035, blad 1. Dit betekent
dus dat
z
tijdens de levensduur van de installatie de
som van het totale vul- en suppletiewater
het drievoudige van het nominale volume
van de verwarmingsinstallatie niet mag
overschrijden,
z
de som van de aardalkaliën in het water
< 3,0 mol/m³ moet zijn,
z
de totale hardheid van het water < 16,8° d
moet zijn
z
als de hierboven vermelde vereisten niet
vervuld zijn, moet het water worden
onthard.
Als het specifieke installatievolume > 20 l/
kW verwarmingsvermogen is (bijv. bij
installaties met bufferreservoir), moet het
verwarmingswater algemeen worden onthard.
3.3.6 Verwarmingsinstallatie ontluchten
Lucht in de installatie reduceert de goede
werking van de warmtepomp.
Het buizensysteem moet grondig
worden ontlucht. Daartoe moet ook het
ontluchtingsventiel worden bediend, dat in
de warmtepomp in de verwarmingsaanvoer is
ingebouwd.
2
3
10
1 Condensaatafvoerslang
2 Aansluiting voor drukslang (verwarmingsaanvoer)
3 Aansluiting voor drukslang (verwarmingsretour)
4 Elektrische aansluitkabels
5 Kabelkanaal voor elektrische aansluitkabels
6 Schakelkast met trekontlasting voor elektrische aansluitkabels
7 Isolatie voor aanvoer- en retourleiding
8 Installatiebuis voor elektrische aansluitkabels en aanvoer- en retourleiding
9 Kiezelvulling
10 Betonfundering
Afb. 9
1 Condensaatafvoerslang naar
keuze rechts of vooraan
2 Aansluiting verwarmingsaanvoer
3 Aansluiting verwarmingsretour
4 Doorvoeren voor elektrische
aansluitkabels
5 Schakelkast met trekontlasting
voor elektrische aansluitkabels
6 Veiligheidsmodule
Afb. 10
9
2
4
6
6
5
1
7
8
7
4
5
1
3
7