452160.69.24 · 07/2011 · Rei
Montage- en bedieningsrichtlijnen
WWP L 9 ID - WWP L 12 ID
7 Montage
2. De 3-aderige toevoerleiding voor de warmtepompmanager (verwarmingsregelaar
N1) wordt in de waterpomp
gevoerd.
Aansluiting van de stuurleiding op het schakelpaneel van de warmtepomp via de
klemmen X2: L/N/PE.
Het verbruik van de warmtepomp vindt u bij de productinformatie of op het typep-
laatje.
De kabel (L/N/PE~230V, 50Hz) voor de WPM moet onder permanente spanning
zijn en moet om deze reden voor de EVU-blokkeringsveiligheid afgetakt resp. op de
huishoudelijke stroom aangesloten worden, omdat anders gedurende de afsluiting
door de elektriciteitsmaatschappij belangrijke beveiligingsfuncties buiten werking
zijn.
3. De EVU-veiligheidsschakelaar energiebedrijf (K22) met 3 hoofdcontacten (1/3/5 /
/ 2/4/6) en een hulpcontact (NO-contact 13/14) moet op de capaciteit van de
warmtepomp passen en ter plaatse geïnstalleerd worden.
Het NO-contact van de veiligheidsschakelaar energiebedrijf (13/14) wordt van de
klemmenstrook X3/G naar de inplugstekker X3/A1 doorgelust. LET OP! Lage
spanning!
4. De veiligheidsschakelaar (K20) voor het dompelverwarmingselement (E10) moet
voor mono-energetische installaties (2de WG) op de capaciteit van het verwar-
mingselement passen en ter plaatse geïnstalleerd worden. De aansturing
(230VAC) vindt plaats vanuit de warmtepompmanager via de klemmen X2/N en
X2/K20.
5. De veiligheidsschakelaar (K21) voor de flensverwarming (E9) in de waterverwar-
mer moet bij de capaciteit van de radiator passen en ter plaatse geïnstalleerd wor-
den. De aansturing (230VAC) vindt plaats vanuit de warmtepompmanager via de
klemmen X2/N en N1-X2/K21.
6. De veiligheidsschakelaars uit punten 3;4;5 worden in die stroomdistributie geïn-
tegreerd. De voedingskabels voor de radiatoren moeten volgens DIN VDE 0100
gedimensioneerd zijn en beveiligd worden.
7. Alle geïnstalleerde leidingen moeten als duurzaam en stevige bedrading uitgevo-
erd zijn.
8. De verwarmingscirculatiepomp (M13) wordt op de klemmen X2/N en X2/M13
aangesloten.
9. De warmwatercirculatiepomp (M18) wordt op de klemmen X2/N en X2/M18 aan-
gesloten.
10. Bij de warmtepompen is de terugloopvoeler geïntegreerd en wordt via de stuurlei-
ding naar de warmtepompmanager gevoerd. Alleen bij gebruik van een dubbel dif-
ferentiedrukloze verdeler moet de retourvoeler in de dompelhuls in de verdeler in-
gebouwd worden. Dan worden de enkele aders op de klemmen X3/GND en X3/
R2.1 vastgeklemd. De brug A-R2 die bij levering tussen X3/B2 en X3/1 zit, moet
vervolgens naar de klemmen X3/1 en X3/2 verplaatst worden.
11. De buitenvoeler (R1) wordt aan de klemmen X3/GND en N1-X3/R1 vastgeklemd.
12. De buitenvoeler (R3) wordt aan de klemmen X3/GND en N1-X3/R3 vastgeklemd.
17