452160.69.24 · 07/2011 · Rei
Montage- en bedieningsrichtlijnen
WWP L 9 ID - WWP L 12 ID
7 Montage
Vorstbeveiliging
Warmtepompen die aan vorst blootstaan, dienen met de hand te worden geleegd (zie
afbeelding). Indien de warmtepompmanager en de verwarmings-circulatiepomp be-
drijfsklaar zijn, werkt de vorstbeveiliging van de warmtepompmanager. Bij buiten-
bedrijfstelling van de warmtepomp of bij stroomuitval moet de installatie worden ge-
leegd. Bij warmtepompsystemen waarbij stroomuitval niet herkend kan worden
(vakantiehuis), moet de verwarmingskring met een geschikte vorstbeveiliging worden
gebruikt.
7.4
Temperatuurvoeler
Volgende temperatuurvoelers zijn reeds ingebouwd resp. moeten extra gemonteerd
worden:
Buitentemperatuur (R1) bijgevoegd
Retourtemperatuur (R2) ingebouwd
Voorlooptemperatuur (R9) ingebouwd
7.4.1 Voelerkenmerken
-20 -15 -10
Temperatuur in °C
Norm-NTC-2 in k
14,6
11,4
NTC-10 in k
67,7
53,4
15
20
25
30
35
2,9
2,4
2,0
1,7
1,4
14,9
12,1
10,0
8,4
7,0
De aan de warmtepompmanager aan te sluiten temperatuurvoeler moeten de in Afb.
7.1 op pag. 14 getoonde voelerkenmerken overeenkomen. De enige uitzondering geldt
voor de buitentemperatuurvoeler die met de warmtepomp meegeleverd wordt (zie Afb.
7.2 op pag. 15)
Afb. 7.1:Voelerkenmerken NTC-10
-5
0
5
8,9
7,1
5,6
4,5
42,3
33,9
27,3
22,1
40
45
50
55
1,1
1,0
0,8
0,7
5,9
5,0
4,2
3,6
14
10
3,7
18,0
60
0,6
3,1