452160.69.24 · 07/2011 · Rei
Montage- en bedieningsrichtlijnen
WWP L 9 ID - WWP L 12 ID
7 Montage
7.3
Aansluiting aan de verwarming
De aansluitingen op de warmtepomp aan verwarmingszijde zijn voorzien van een
1 1/4" buitendraad. Bij het aansluiten aan de warmtepomp dienen de overgangen met
een sleutel te worden vastgehouden.
Alternatief kan de verwarmingskant aansluiting ook naar rechts geschieden. Daarvoor
moeten de onderste geveldelen links en rechts gemonteerd worden. De beide aanslui-
tingsbuizen incl. pijphouder moet in het apparaat van links naar rechts omgezet wor-
den. Daarna moeten de geveldelen weer in omgekeerde volgorde gemonteerd worden
Voor het verwarmingswaterzijdige aansluiten van de warmtepomp dient de verwar-
mingsinstallatie doorgespoeld te worden, om mogelijk vuil, resten van isolatiemateriaal
etc. te verwijderen. Wanneer de condensor door resten en vervuiling verstopt raakt,
kan dit tot uitval van de warmtepomp leiden. Voor installaties met een afsluitbaar
verwarmingswaterdebiet, afhankelijk van radiator- resp. thermostaatventielen, moet ter
plaatse een overstroomventiel achter de verwarmingspomp in een verwarmingsbypass
worden ingebouwd. Dit waarborgt een minimale doorstroming van warm water door de
warmtepomp en voorkomt storingen.
Na installatie van de verwarming dient het verwarmingssysteem te worden gevuld, ont-
lucht en onder druk te worden gezet.
Bij het vullen van de installatie moet op het volgende worden gelet:
onbehandeld vul- en suppletiewater moet drinkwaterkwaliteit hebben
(kleurloos, helder, zonder afzettingen)
het vul- en suppletiewater moet zijn voorgefilterd (poriënwijdte max. 5µm)
Kalksteenvorming in warmwaterverwarmingsinstallaties kan niet volledig worden voor-
komen, maar is bij installaties met voorlooptemperaturen onder 60°C verwaarloosbaar
gering.
Bij warmtepompen voor gemiddelde en voor hoge temperatuur kunnen ook temperatu-
ren boven 60 °C worden bereikt.
Daarom moeten voor het vul- en suppletiewater volgens VDI 2035 blad 1 de volgende
richtcijfers aangehouden worden:
Totaal aardalkaliën
Totaal verwarmings-
in mol/m³ resp.
vermogen in [kW]
tot 200
200 tot 600
> 600
Min. debiet verwarmingswater
Het minimale debiet verwarmingswater van de warmtepomp dient in elke bedrijfstoe-
stand van de verwarmingsinstallatie gegarandeerd te zijn. Deze kan b.v. door installatie
van een dubbele differentiedrukloze verdeler of van een overstroomventiel worden be-
reikt. De instelling van een overstroomventiel wordt in het hoofdstuk Inbedrijfstelling
uitgelegd. Een drastische daling onder het minimumdebiet kan de warmtepomp volle-
dig verwoesten doordat de plaatwarmtewisselaar in de koelkringloop bevriest.
Totale
hardheid in °dH
mmol/l
2,0
11,2
1,5
8,4
< 0,02
< 0,11
13