7.8.5 Verbindingen met de warmtepompkaart
Verbind de kabels met de juiste klemmen zoals in de volgende afbeeldingen.
Maak de kabels op een betrouwbare manier vast en zorg ervoor dat ze door de
wartel worden geleid.
P_o - Voor externe circulatiepomp of waterpomp zone 1
CN11
Power supply
A1
A2
P_c - Waterpomp zone 2
CN11
Power supply
A1
A2
Pumpc(zone2 pump)
SV3 - 3-weg mengklep voor zone 2
18
1
9
2
0
CN11
SV3
SV2 - 3-weg omschakelklep voor warm / koud
7 8
17
CN11
SV2
132
NL
25 26
27 28
10
1 2 3 4 5
22
29 30 31 32
6 7 8 9 10
CN7
CN30
fig. 35 -
25 26
27 28
9
1 2 3 4 5
21
29 30 31 32
6 7 8 9 10
CN7
CN30
fig. 36 -
25 26
27 28
1 2 3 4 5
29 30 31 32
6 7 8 9 10
CN7
CN30
fig. 37 -
25 26
27 28
1 2 3 4 5
29 30 31 32
6 7 8 9 10
CN7
CN30
fig. 38 -
Code 3541Z830 - Herz. 03 - 06/2022
OMNIA S HYBRID C 3.2
Modaliteit
7 (2ON)
Warm
230V
Koud
0V
SG Digitale ingang voor smart grid-ingangen van elektriciteitsnet
Als de digitale ingangen voor fotovoltaïsche (niet beschikbaar) en smart grid in-
gangen van het elektriciteitsnet ingeschakeld zijn door parameter 15.2 (zie "9.2.4
Warmtepomp service-menu" op pagina 145) en actief zijn, hebben zij voorrang
op de instellingen van de gebruikersinterface.
Niet vrijgegeven digitale ingangen (standaard)
Instellen par. 15.2 = 0
Vrijgegeven digitale ingangen
Instellen par. 15.2 = 1
EVU
SG
(fotovoltaïsche ingang)
(smart grid ingang)
Open
Gesloten
Open
Open
•
Normale werking
In dit geval werkt het systeem normaal volgens de ingestelde parameters
•
Smart grid werking
Deze werking is gewoonlijk afhankelijk van een "smart grid"-verzoek van het elek-
triciteitsnet, dat het systeem in wezen meedeelt dat het leverbare elektrische ver-
mogen afneemt (bijv. in het geval van elektriciteitsproductiecentrales via wind- of
fotovoltaïsche velden).
De warmtepomp kan gedurende een bepaalde tijd (instelbaar via parameter) wer-
ken om de installatie in koel- of verwarmingsmodus te bedienen, daarna wordt
hij gedeactiveerd; na deze tijd voor de verwarmingsmodus wordt alleen de boiler
geactiveerd. De productie van warm water wordt in plaats daarvan gegarandeerd
door de activering van de boiler.
OPMERKING
CN5
CN28
CN21
Als alleen de smart grid input gebruikt moet worden, moet EVU niet over-
CN29
CN25
CN42
brugd worden
CN40
DIS1
CN41
S3
CN22
CN1
CN2
1
2
3
4
5
6
7
8
9
13
14
15
16
17
18
19
20
CN11
Extra temperatuursondes
Extra temperatuursondes (verkrijgbaar als accessoires) kunnen nodig zijn om ex-
tra systeemelementen te bedienen.
De sondes moeten aangesloten worden op de hydronische kaart van de warmte-
pomp (zie "7.8.4 Hydronische warmtepompkaart" op pagina 130).
Raadpleeg voor de installatie de instructies die bij het accessoire geleverd zijn.
Voor de in te stellen parameters zie "9.2.4 Warmtepomp service-menu" op pagina 145.
Sonde Tbt1 (watertemperatuursonde van de installatietank)
Instellen par.15.4=1
Sonde Tw2 (sonde voor de temperatuur van het gemengd water naar zone 2)
Instellen par.15.3=1
Aansluitingen
8 (2OFF)
0V
230V
Functionele status
Normale werking
Smart grid werking
CN24
CN8
CN6
CN16
CN13
CN15
CN18
S1
S2
CN31
S4
CN4
CN35
CN36
CN17
1
0
1
1
1
2
25
26
27
28
5
21
2
2
2
3
2
4
2
9
3
0
31
32
7
10
6
8
9
CN7
CN30
fig. 39 -