OPMERKING
Als er geen glycol (antivries) in de installatie zit, of als het toestel niet elektrisch gevoed kan blijven bij eventuele black-outs, moet u, om mogelijke bevrie-
zingsproblemen te voorkomen, het water in de winterperiode aftappen.
Het toestel mag alleen gebruikt worden in een gesloten watersysteem. Toepassing in een open watercircuit kan leiden tot overmatige corrosie van de
waterleidingen.
De hydraulische aansluitingen moeten gemaakt worden volgens het schema dat bij het toestel geleverd is, met inachtneming van de richting van de wa-
terinlaat en -uitlaat.
Als er lucht, vocht of stof in het watercircuit komt, kunnen er problemen ontstaan. Houd daarom altijd rekening met het volgende bij het aansluiten van
het watercircuit.
Gebruik alleen schone slangen.
Houd het uiteinde van de slang omlaag bij het verwijderen van bramen
Dek het uiteinde van de slang af als u hem door een muur steekt, zodat er geen stof en vuil in kan komen.
Gebruik een goede schroefdraadafdichting om aansluitingen af te dichten. Het afdichtingsmiddel moet bestand zijn tegen de druk en de temperaturen van
het systeem.
Wanneer u niet-messing metalen leidingen gebruikt, moet u beide materialen van elkaar isoleren om galvanische corrosie te voorkomen. Gebruik nooit
Zn-gecoate onderdelen in het watercircuit. Overmatige corrosie van deze onderdelen zou kunnen optreden omdat er koperen leidingen gebruikt worden
in het interne leidingcircuit van het toestel.
7.4.5 Vullen met water
1. Sluit de watertoevoer aan op de betreffende aansluiting (zie ond.9 "fig. 7 - afmetingen en verbindingen" op pagina 110) en open de klep.
2. Zorg ervoor dat de automatische ontluchtingsklep open staat.
3. Vul met water totdat de manometer een druk van ongeveer 2,0 bar aangeeft. Gebruik de ontluchtingskleppen om lucht uit het circuit te verwijderen.
OPMERKING
Tijdens het vullen is het niet altijd mogelijk om alle lucht uit het systeem te verwijderen. De resterende lucht zal worden verwijderd via de automatische
ontluchtingskleppen gedurende de eerste paar uur dat het systeem in bedrijf is. Het kan nodig zijn op een later tijdstip water bij te vullen. De waterdruk die
op de manometer wordt aangegeven zal variëren naargelang de watertemperatuur (hogere druk bij hogere watertemperatuur). De waterdruk moet echter
altijd boven 0,3 bar blijven om te voorkomen dat er lucht in het circuit komt.
Het toestel mag alleen gebruikt worden in een gesloten watersysteem. Toepassing in een open watercircuit kan leiden tot overmatige corrosie van de
waterleidingen.
Gebruik nooit Zn-gecoate onderdelen in het watercircuit. Overmatige corrosie van deze onderdelen zou kunnen optreden omdat er koperen leidingen
gebruikt worden in het interne leidingcircuit van het toestel.
Wanneer u een 3-wegklep of een 2-wegklep in het watercircuit gebruikt. De aanbevolen maximale schakeltijd van de klep moet minder dan 60 seconden
zijn.
7.4.6 Vorstbeveiliging watercircuit
Alle inwendige hydronische onderdelen zijn geïsoleerd om warmteverlies te beperken. De leidingen moeten ook ter plaatse van isolatie worden voorzien.
De software bevat speciale functies die de warmtepomp en de elektrische reserveverwarming gebruiken om het hele systeem tegen bevriezing te beschermen. Wan-
neer de temperatuur van de waterstroom in het systeem tot een bepaalde waarde daalt, zal het toestel het water verwarmen, met behulp van de warmtepomp en de
elektrische reserveverwarming. De vorstbeveiligingsfunctie wordt pas gedeactiveerd als de temperatuur tot een bepaalde waarde stijgt.
In geval van stroomuitval beschermen de bovenstaande voorzieningen het toestel niet tegen bevriezing.
LET OP
Wanneer het toestel langere tijd niet in bedrijf is, moet u ervoor zorgen dat het toestel altijd ingeschakeld is. Als de stroom moet worden
uitgeschakeld, moet het water in de binnenunit worden afgetapt om te voorkomen dat de pomp en het leidingsysteem door bevriezing
worden beschadigd.
•
Het toestel kan water afvoeren via het waterveiligheidsventiel.
•
De waterkwaliteit moet voldoen aan EG-richtlijn EN 98/83.
•
Gedetailleerde voorwaarden voor de waterkwaliteit vindt u in de EG-Richtlijn EN 98/83.
7.4.7 Isolatie van waterleidingen
Het hele watercircuit, met inbegrip van alle waterleidingen, moet geïsoleerd zijn om condensatie tijdens de koelwerking en vermindering van de verwarmings- en
koelcapaciteit te voorkomen, en ook om bevriezing van de externe waterleidingen in de winter te voorkomen. Het isolatiemateriaal moet ten minste een brandwerend-
heidsgraad B1 hebben en voldoen aan alle toepasselijke wetgeving. De dikte van het isolatiemateriaal moet minstens 13 mm zijn met een warmtegeleidingsvermogen
van 0,039 W / mK om bevriezing van de buitenste waterleiding te voorkomen.
Als de omgevingstemperatuur buiten hoger is dan 30 °C en de luchtvochtigheid hoger dan 80% relatieve vochtigheid, moet de dikte van het afdichtingsmateriaal
minstens 20 mm zijn om condensatie op het oppervlak van het isolatiemateriaal te voorkomen.
120
NL
Code 3541Z830 - Herz. 03 - 06/2022
OMNIA S HYBRID C 3.2