PL2850
7.6
oNDERHouD VAN HEt VLoEIstofsystEEm
Gebruik de volgende procedures om de kleppen
i
te onderhouden en het vloeistofgedeelte van
nieuwe pakkingen te voorzien.
1. Gebruik een kruiskopschroevendraaier en verwijder de
vier schroeven van de kap aan de voorzijde. Verwijder de
voorste afdekplaat.
2. Start de motor (zie de procedures in het hoofdstuk
Bediening van deze handleiding). Draai de knop voor de
drukregeling rechtsom naar de maximale drukinstelling.
3. Beweeg AAN-/UIT-schakelaar van de sproeier met korte
tussenpozen tussen de AAN- en UIT-standen heen en
weer, totdat de schuifconstructie en de zuigerstang in de
laagste stand van hun slag stil houden.
Beknellingsgevaar – niet met vingers of
gereedschap tussen de bewegende delen
komen.
4. Zet de motor af en voer de drukontlastingsprocedure uit
(hoofdstuk 4,2).
Voer de drukontlastingsprocedure uit die eerder
beschreven is in deze handleiding. Neem daarbij
alle waarschuwingen in acht om het risico op
letsel door injectie, letsel door bewegende
onderdelen of elektrische schokken te reduceren.
IN- EN uItLAAtkLEp
Het ontwerp van de materiaaltransportpomp
i
geeft toegang tot de inlaatklep en de zitting,
evenals tot de uitlaatklep en de zitting zonder de
vloeistofsectie geheel te hoeven demonteren.
Het is mogelijk dat de kleppen niet goed zitten
vanwege vast vuil op de in- of uitlaatklepzitting.
Gebruik de volgende instructies om de kleppen
schoon te maken of om de zittingen terug te
plaatsen ofwel te vervangen.
1. Verwijder de aanzuigbuis.
2. Retourslang losdraaien.
3. Apparaat 90° naar achteren kantelen zoadat de
materiaaltransportpomp beter bereikbaar is.
4. Inlaatventielbehuizing
materiaaltransportpomp draaien.
(afb.
30,
pos.
1)
uit
5. Onderste afdichting (2), onderste kogelgeleiding (3),
inlaatventielkogel (4), inlaatventielzitting (5) en O-ring (6)
demonteren.
6. Alle delen met geschikt reinigingsmiddel reinigen.
Inlaatventielbehuizing (1), inlaatventielzitting (5) en
inlaatventielkogel (4) controleren op slijtage, indien nodig
de delen vervangen. Versleten inlaatventielzitting (5),
die aan de andere zijde nog niet is gebruikt, andersom
monteren.
7. Uitlaatventielbehuizing (afb. 31, pos. 7) met een
inbusschroevendraaier 3/8 inch uit de zuiger (8) draaien.
8. Bovenste afdichting (9), bovenste kogelgeleiding (10),
schijf (11), uitlaatventielkogel (12) en uitlaatventielzitting
(13) demonteren.
9. Alle delen met geschikt reinigingsmiddel reinigen.
Uitlaatventielbehuizing (7), uitlaatventielzitting (13),
uitlaatventielkogel (12) en bovenste kogelgeleiding (10)
controleren op slijtage, indien nodig de delen vervangen.
Versleten uitlaatventielzitting (13), die aan de andere zijde
nog niet is gebruikt, andersom monteren.
10. Montage in omgekeerde volgorde uitvoeren. O-ring (afb.
30, pos. 6) met machinevet insmeren en controleren, dat
deze goed aanligt in de inlaatventielbehuizing (afb. 30,
pos. 1).
de
reparaties aan het apparaat
2
3
4
5
6
1
8
9
10
11
12
13
7
31