5.4.7
Selecteren
5.5
Speciale parameters (uitgebreide instellingen)
De speciale parameters (P1 tot Pn) worden gebruikt voor de klantenspecifieke configuratie van
apparaatfuncties. De gebruiker beschikt daarmee over een grote mate van flexibiliteit ter optimalisering
van eigen behoeften.
Deze instellingen worden niet direct op de apparaatbesturing uitgevoerd omdat het regelmatig instellen
van deze parameters over het algemeen niet wordt vereist. Het aantal selecteerbare speciale parameters
kan afhankelijk van de gebruikte apparaatbesturing voor het lassysteem verschillen (zie de
desbetreffende standaard gebruikshandleiding). Indien gewenst kan men de speciale parameters
terugzetten naar de fabrieksinstellingen > zie hoofdstuk 5.5.1.1.
5.5.1
Selectie, wijziging en opslag van parameters
ENTER (Menutoegang)
•
Apparaat met de hoofdschakelaar uitschakelen
•
Drukknop "Bedrijfsmodus" ingedrukt houden en gelijktijdig het apparaat opnieuw
inschakelen.
NAVIGATION (Navigeren in het menu)
•
Parameters worden door het draaien van de draaiknop "Lasparameterinstelling" geselecteerd.
•
Het instellen of wijzigen van de parameters wordt met de draaiknop "Lasspanning"
uitgevoerd.
EXIT (Menu verlaten)
•
Drukknop "Gastest" indrukken (apparaat uit- en opnieuw inschakelen).
099-005221-EW505
05.09.2016
Speciale parameters (uitgebreide instellingen)
Afbeelding 5-24
Opbouw en functie
41