OPNAMEFUNCTIES
42
NE
Programma AE met speciale
effecten
1
Zet de aan/uit-knop op "M".
2
Stel "r" in op de gewenste stand.
(
blz. 31)
● Het menu PROGRAMMA AE verdwijnt en het
gekozen effect wordt geactiveerd.
● De aanduiding van het geselecteerde effect verschijnt.
Het geselecteerde effect uitschakelen
Selecteer "UIT" in stap 2. De effectaanduiding
verdwijnt.
OPMERKINGEN:
● Programma AE met speciale effecten kunt u tijdens het
opnemen niet wijzigen.
● Sommige standen van Programma AE met
speciale effecten kunnen in de stand Night-Scope
niet worden gebruikt.
● Wanneer een onderwerp te helder of reflecterend
is, kan een verticale streep verschijnen (vegen).
Vegen verschijnen meestal wanneer u de modus
"SPORT" of een andere modus met "SLUITER
1/250 – 1/4000" selecteert.
● Sommige standen van Programma AE met
speciale effecten kunnen niet in combinatie met
bepaalde wipe-/fade-effecten worden gebruikt.
(
blz. 41) In dit geval knippert de geselecteerde
indicator of gaat uit.
PROGRAMMA AE
UIT: Hiermee schakelt u de functie uit.
(fabrieksinstelling)
SLUITER 1/50: De sluitertijd is vastgesteld
op 1/50 seconde. De zwarte stroken die meestal
verschijnen wanneer u een foto maakt van een
tv-scherm worden smaller.
SLUITER 1/120: De sluitertijd is
vastgesteld op 1/120 seconde. De flikkering die
zich voordoet wanneer u opnames maakt onder
een tl-buis of kwiklamp wordt verminderd.
1/250 SLUITER/ 1/500 SLUITER/
1/1000 SLUITR*/ 1/2000 SLUITR*/
1/4000 SLUITR*: Met deze instellingen kunt u
snel bewegende beelden beeld voor beeld
opnemen, voor helder, stabiel afspelen in
slowmotion, door de sluitertijdvariabelen vast te
zetten. Gebruik deze instellingen wanneer een
automatische afstelling niet goed werkt, in de
stand SPORT. Hoe korter de sluitertijd, hoe
donkerder het beeld wordt. Gebruik de
sluiterfunctie dus alleen als u voldoende licht
hebt.
SPORT
(Variabele sluitertijd: 1/250 – 1/4000):
Als u deze instelling selecteert, kunt u snel
bewegende beelden beeld voor beeld
vastleggen en zo een levendige, stabiele
slowmotionweergave bewerkstelligen. Hoe
korter de sluitertijd, hoe donkerder het beeld
wordt. Gebruik de sluiterfunctie dus alleen als u
voldoende licht hebt.
SNEEUW: Deze instelling compenseert
onderwerpen die anders mogelijk te donker
worden als u opnames maakt in een zeer lichte
omgeving, bijvoorbeeld een sneeuwlandschap.
SPOTLICHT: Met deze instelling
compenseert u onderwerpen die anders te licht
zouden zijn als ze bij zeer sterke directe
belichting worden opgenomen, bijvoorbeeld
onder spots.
SCHEMERLICHT: Hierdoor zien
avondscènes er natuurlijker uit. De witbalans
(
blz. 40) wordt automatisch ingesteld op "
maar kan worden aangepast aan uw wensen.
Als u schemerlicht selecteert, wordt de
camcorder bij een afstand van 10 m tot oneindig
automatisch scherpgesteld. Als de afstand
minder dan 10 m bedraagt, dient u de
scherpstelling handmatig uit te voeren.
SEPIA: Opgenomen beelden krijgen een
bruine schijn, net als oude foto's. Als u deze
stand combineert met de cinemastand krijgen
uw opnames een klassiek uiterlijk.
ZWARTWIT: Net als bij de zwartwitfilms uit
vroeger tijden worden uw beelden in zwartwit
opgenomen. In combinatie met de cinemastand
vergroot u hiermee het effect van een "oude
film".
ANTIEKE FILM*: Hierdoor krijgen
opgenomen beelden een stroboscoopeffect.
BEELDEN LOS*: De opname ziet er uit als
een reeks opeenvolgende foto's.
SPIEGELBEELD*: Hiermee maakt u in de
rechterhelft van het scherm een spiegelbeeld
van het normale beeld dat in de andere helft
wordt weergegeven.
* Alleen beschikbaar als de schakelaar VIDEO/
MEMORY is ingesteld op "VIDEO".
",