Inhoudsopgave
Advertenties
Montage
Montage, elektrischer Anschluss und Inbetriebnahme nur von
ausgebildetem Fachpersonal vornehmen lassen. Halten Sie
sich an die anlagenbezogenen Bedingungen und Vorgaben
des Systemherstellers oder Anlagenbauers.
Bei der Handhabung Sicherheitsschuhe und Schutzhand-
schuhe benutzen!
•
Für alle Querstromventilatoren gilt:
– Nicht verspannt einbauen.
– Gehäuse bzw. Befestigungswinkel müssen auf ebener
Fläche plan aufliegen.
– Bei einer Montage mit hängendem Rotor müssen
Schutzmaßnahmen gegen fallende Teile getroffen
werden.
– Keine Gewalt (hebeln, biegen) anwenden.
– Standardmäßig horizontaler Einbau.
– Offener Motor (IP10) erfordert, je nach Einbausituation
und Verwendung, Schutz vor Spritzwasser oder hinein-
fallenden Gegenständen.
– Bei isoliertem Motoranbau (Ausführung mit Körper-
schallentkopplung durch Gummielemente) ist das
Ventilatorgehäuse zusätzlich zu erden, wenn span-
nungsführende Bauteile daran befestigt werden.
– Ausströmöffnung darf durch Ein- oder Anbau des Venti-
lators (z. B. versetzte Gehäusekanten, hineinragende
Dichtungen) nicht verengt oder strömungstechnisch
verändert werden.
Elektrischer Anschluss
•
Montage, elektrischen Anschluss und Inbetriebnahme nur
von ausgebildetem Fachpersonal (Definition nach DIN EN
50 110, IEC 364) vornehmen lassen.
•
Der Ventilator darf nur an Stromkreise angeschlossen
werden, die mit einem allpolig trennenden Schalter
abschaltbar sind.
•
Nur Kabel verwenden, die eine dauerhafte Dichtigkeit in
Kabelverschraubungen gewährleisten (druckfest-formsta-
biler, zentrisch-runder Mantel; z. B. mittels Zwickelfüllung)!
•
Elektrischer Anschluss lt. Schaltbild auf dem Gehäuse.
•
Temperaturwächter in Verbindung mit Auslösegerät
und/oder Motorschutzschalter anschließen.
Betriebsbedingungen
•
Ventilator nicht in explosionsfähiger Atmosphäre
betreiben.
•
Betriebsart des Motors/Ventilators
– Dauerbetrieb mit gelegentlichen Anläufen (S1) nach
DIN EN 60034-1:2011-02.
Gelegentlicher Anlauf zwischen -40 °C und -25 °C ist
zulässig.
Dauerhafter Betrieb unter -25 °C nur mit speziellen
Lagern für Kälteanwendungen auf Anfrage möglich.
•
Zulässige minimale und maximale Umgebungstemperatur
für den Betrieb
– Die für den jeweiligen Ventilator gültige minimale und
maximale Umgebungstemperatur entnehmen Sie bitte
der technischen Dokumentation des Produktes.
Der Betrieb unter -25 °C, sowie ein Teillastbetrieb bei
Kälteanwendungen, ist nur mit speziellen Lagern für
Kälteanwendungen auf Anfrage möglich. Sind im Venti-
lator spezielle Kältelager verbaut, beachten Sie bitte die
zulässigen Maximaltemperaturen in der technischen
Dokumentation des Produktes.
– Für einen Einsatz bei Umgebungstemperaturen unter-
halb von -10 °C ist die Vermeidung von außergewöhn-
lichen, stoßartigen oder mechanischen Beanspru-
chungen bzw. Belastungen des Materials Vorausset-
zung (siehe minimal zulässige Umgebungstemperatur).
De motoren mogen uitsluitend door vakkundige technici
worden geïnstalleerd, elektrisch worden aangesloten en in
gebruik worden genomen. De voorschriften en opgegeven
waarden van de fabrikant van het systeem of de installatie
moeten worden aangehouden.
Veiligheidsschoenen en veiligheidshandschoenen dragen bij
het gebruik!
•
Voor alle dwarsstroomventilatoren geldt:
– Niet te vast inbouwen.
– Het huis resp. de bevestigingshaken moeten op een
vlakke ondergrond worden gemonteerd.
– Bij een montage met hangende rotor moeten
veiligheidsmaatregelen worden getroffen.
– Nooit forceren (niet wringen of verbuigen).
– Doorgaans worden deze ventilatoren horizontaal
ingebouwd.
– Afhankelijk van de wijze van inbouwen en de
toepassing is voor een open motor (IP10) beveiliging
tegen opspattend water of losrakend materiaal nodig.
– Bij geïsoleerde motoraanbouw (uitvoering met
contactgeluidontkoppeling door rubberen elementen)
moet het ventilatorhuis bovendien geaard worden, als
er spanninggeleidende componenten aan bevestigd
worden.
– De uitlaatopening mag niet worden vernauwd of
stroomtechnisch worden gewijzigd door in- of aanbouw
van de ventilator (bijvoorbeeld door de rand van het
huis of een naar binnen stekende afsluiting).
•
Montage, elektrische aansluiting en ingebruikname alleen
door opgeleid personeel (definitie volgens DIN EN 50 110,
IEC 364) laten uitvoeren.
•
Het apparaat mag alleen aan stroomcircuits worden
aangesloten die met een alpolig scheidende schakelaar
kunnen worden uitgeschakeld.
•
Gebruik alleen leidingen die een permanente dichtheid in
kabelschroefverbindingen verzekeren (drukvast, stabiel in
vorm, centrische, ronde mantel; bijv. door middel van wig
vulling)!
•
Sluit de ventilator elektrisch aan volgens het
schakelschema op het huis.
•
Sluit de temperatuurbewaking aan op het
uitschakelmechanisme en/of de veiligheidsschakelaar van
de motor.
•
Gebruik de ventilator niet in een omgeving waarin
explosiegevaar bestaat
•
Arbeidscyclus van de motor/ventilator
– Continu bedrijf met occasionele starts (S1) conform DIN
EN 60034-1:2011-02.
Occasionele start tussen -40 °C en -25 °C is
toegestaan.
Continu bedrijf onder -25 °C alleen met speciale lagers
voor koudetoepassingen op aanvraag mogelijk.
•
Toelaatbare minimale en maximale
omgevingstemperatuur voor de werking.
– De voor de betreffende ventilator geldige minimale en
maximale omgevingstemperatuur staat vermeld in de
technische documentatie van het product.
Bedrijf onder -25 °C en deellastbedrijf bij
koudetoepassingen zijn alleen met speciale lagers voor
koudetoepassingen op aanvraag mogelijk. Als in de
ventilator speciale koudelagers zijn aangebracht, dient
u de toegestane maximumtemperaturen uit de
technische documentatie van het product in acht te
nemen.
– Voor een toepassing bij omgevingstemperatuur onder -
10 °C moeten buitengewone schokachtige of
mechanische belastingen bijv. belastingen van het
deutsch
nederlandse
3
Montage
Elektrische aansluiting
Bedrijfsvoorwaarden
Advertenties
Inhoudsopgave
