8. Kruipsnelheidsindicator
Wanneer de functiesnelheidsregelaar in de
kruipstand wordt gezet, dient deze indicator
om aan te geven dat alle functies op de laagste
snelheid staan. Het lampje knippert als het besturings-
systeem de machine in de kruipsnelheid zet en brandt con-
tinu als de machinist de kruipsnelheid kiest.
9. Indicator machinestoring
Geeft aan dat het JLG-besturingssysteem een
abnormale toestand heeft waargenomen en
dat een storingscode in het systeemgeheugen
is ingesteld. Zie de servicehandleiding voor instructies over
de storingscodes en het ophalen van storingscodes.
3123851
HOOFDSTUK 3 – BEDIENINGSELEMENTEN EN INDICATORS VAN DE MACHINE
10. Rijrichtingsindicator
Wanneer de giek in een van beide richtingen
voorbij de rupsbanden wordt gezwenkt, gaat
de rijrichtingsindicator branden als de rijfunc-
tie wordt gekozen. Dit is een signaal voor de machinist om te
controleren of de rijbesturing in de juiste richting werkt
(d.w.z. situaties waarin de bedieningselementen zijn omge-
keerd).
11. Indicator rijfunctie uitgeschakeld
Wanneer deze brandt, is de rijfunctie uitge-
schakeld. (Zie Schema's werkbereik rijfunctie in
Hoofdstuk 2).
3-21