CONTROLES VOORAF
CONTROLELIJST VOOR HET OPSTARTEN
Controlelijst voor standaardunits
Controleer of alle afvoer- en ontluchtingspluggen op hun plaats zitten en goed zijn vastgedraaid voordat de installatie met water wordt
gevuld. Voordat u de machine opstart, zelfs voor een korte test, moet u eerst controleren of alle kleppen van het koelcircuit volledig open
zijn (afvoer- en vloeistofkleppen) en daarna de volgende punten controleren.
Wanneer een compressor met een gesloten afvoerklep wordt gestart, wordt de hogedrukveiligheidsschakelaar geactiveerd, of barst
de cilinderkoppakking of de interne veiligheidsbreekplaat.
1.
De vloeistofpomp(en) en andere apparatuur die op de unit is aangesloten (batterijen, luchtbehandelingsunits, droge koelers,
koeltorens, fan coil units etc.) zijn in goed werkende staat zoals voor de installatie vereist en volgens hun eigen eisen. Zet alle
waterventielen en koelmiddelventielen in de bedrijfsstand en start de watercirculatiepompen. Controleer of de hoofdvoeding is
geïsoleerd voordat u met de werkzaamheden begint. Controleer of de unit goed is geaard en of de continuïteit van de aarding
goed is uitgevoerd. Controleer of de antitrilbevestigingen goed zijn gemonteerd en ingesteld.
2.
Controleer of alle elektrische aansluitingen schoon zijn en stevig vastgedraaid, zowel de aansluitingen die al in de fabriek zijn
gemaakt als de aansluitingen die later ter plaatse zijn uitgevoerd. Controleer ook of alle thermostaatvoelers goed zijn ingestoken
en vastgezet, en gebruik zo nodig warmtegeleidende pasta om het contact te verbeteren. Controleer of alle sensoren goed zijn
gemonteerd en of alle capillaire leidingen zijn vastgemaakt. De technische gegevens bovenaan het bedradingsschema moeten
overeenkomen met de gegevens op het naamplaatje van de unit.
3.
Controleer of de stroomvoorziening naar de unit de juiste bedrijfsspanning heeft en of de fasevolgorde klopt met de draairichting
van de compressoren.
4.
Controleer of de watercircuits, vermeld in 1, volledig met water (en glycol) zijn gevuld. Alle hoge punten moeten zijn ontlucht,
inclusief de warmtewisselaars om er zeker van te zijn dat ze perfect schoon en hermetisch dicht zijn. Bij machines met
watergekoelde condensoren moet het watercircuit van de condensor klaar voor gebruik zijn, gevuld met water, drugtest
uitgevoerd, ontlucht, filter gereinigd na 2 uur gebruik van de waterpomp. De koeltoren moet in bedrijfstoestand zijn, watertoevoer
en overloop gecontroleerd, fan in bedrijfstoestand.
5.
Reset alle handmatige veiligheidsvoorzieningen (waar nodig). Open alle voedingscircuits naar alle componenten: compressoren,
fans et cetera.
6.
Schakel de unit in met de hoofdschakelaar (optie). Controleer het oliepeil in de carters van de compressoren
!
via het kijkglas. Dit niveau kan per compressor variëren, maar mag nooit hoger zijn dan een derde van het maximum
in het kijkglas.
OPGELET MWC: Schakel de carterverwarmingen van de compressor minimaal 24 uur voordat de unit wordt gestart in.
Daardoor kan het koelmiddel in de carters wegdampen, en het voorkomt schade aan de compressor door onvoldoende smering.
Hydrolean en NEOSYS: Het is belangrijk om de compressoren te starten zonder de carterverwarmingen voor te verwarmen.
De carterverwarmingen worden geregeld op basis van de buitentemperatuur (<16 °C). Bij een langdurige uitschakeling van de unit
(> 6 uur) moet de unit minstens 8 uur voor de start van compressoren die zijn uitgerust met carterverwarming worden aangezet
7.
Start de pomp(en) en controleer of de te koelen vloeistof door de warmtewisselaars stroomt: let op de waterdruk bij in- en uitlaat,
en gebruik de drukverliescurve om de vloeistofstroom te berekenen met behulp van de formule:
waarbij:
P2 = ter plaatse gemeten drukverlies
P1 =door LENNOX vermeld drukverlies voor een vloeistofdoorloop van Q1
Q1 = nominale doorstroming
Q2 = feitelijke doorstroming
Stel de waterstroming in het circuit van de verdamper en het circuit van de condensor (met regelkleppen, positie toerental pomp...)
om de ontwerpcondities tijdens het selecteren van de machine te benaderen.
8.
Controleer bij units met luchtgekoelde condensoren of de ventilatoren goed werken en of de beschermroosters in goede conditie
zijn. Controleer of ze in de juiste richting draaien.
9.
Controleer voor het maken van de elektrische aansluitingen of de isolatieweerstand tussen de aansluitpolen van
de voedingsaansluiting voldoet aan de geldende voorschriften. Controleer de isolatie van alle elektromotoren met een
megohmmeter met 500 volt gelijkspanning, volgens de aanbevelingen van de fabrikant.
OPGELET: Start een motor nooit met een isolatieweerstand van minder dan 2 megohm. Start een motor nooit met
onderdruk in het systeem.
CHILLER-IOM-2023.05-NL
Feitelijke stroming
Q2 = Q1 x √(P2/P1)
31