INSTALLATIE
ELEKTRISCHE AANSLUITINGEN
Zorg er eerst voordat de stroomvoorziening vanaf het gebouw naar de locatie waar de unit is geïnstalleerd juist is en dat de afmetingen
van draden in overeenstemming zijn met de start- en bedrijfsstroom. Controle van de bevestiging van de elektrische aansluitingen. U moet
er absoluut voor zorgen dat de voeding naar de voedings- en regelcircuits geschikt zijn voor het elektrische paneel. Er moet een
hoofdschakelaar worden geplaatst tussen het uiteinde van de voedingskabel en de eenheid, zodat de eenheid volledig kan worden
geïsoleerd waar nodig. Koelmachines worden meestal met een hoofdschakelaar geleverd. Wanneer dat niet het geval is, kan deze als
optie worden besteld.
WAARSCHUWING
De bedrading moet voldoen aan de geldende voorschriften. Type en plaats van zekeringen moeten ook voldoen
!
aan de voorschriften. Plaats zekeringen om veiligheidsredenen op een zichtbare plaats, die vanaf de unit goed
bereikbaar. Units moeten beschikken over een goede en doorlopende aardaansluiting.
BELANGRIJK
Het aansluiten van een verkeerde voedingsspanning of het laten werken met een sterke onbalans tussen
!
de fasen valt onder misbruik. Dit wordt niet gedekt door de garantie van LENNOX. Neem bij een fase-onbalans
van meer dan 2% van de spanning of 1% van de stroom eerst contact op met de elektriciteitsmaatschappij,
voordat u de spanning inschakelt.
Wees ook voorzichtig met vermogensfactorcorrectie. Een centrale overmatige correctie (>0,95) kan tijdelijke
verschijnselen veroorzaken die motoren en schakelaars tijdens het starten en stoppen kunnen beschadigen.
Controleer het verloop van de momentane spanning tijdens zulke gebeurtenissen. Neem in geval van twijfel
over de correctie van de arbeidsfactor contact op met de technische ondersteuning van LENNOX.
De klant moet de noodzakelijke uitrusting in zijn installatie voorzien om de voedingskabel naar onze unit te beschermen. Er wordt een
differentieel van 300 mA aanbevolen.
Als de unit is uitgerust met een variabele condensorventilator of pomp of compressor met variabel toerental, wordt een differentieel van
type B aanbevolen.
GELUIDSNIVEAUS
Vloeistofgekoelde koelmachines kunnen in koel- en airconditioningssystemen veel lawaai produceren. Vanwege technische beperkingen,
zowel in ontwerp als productie, kunnen de geluidsniveaus niet veel beter dan gespecificeerd worden verbeterd. De geluidsniveaus moeten
daarom worden geaccepteerd en het gebied rondom de koelmachines moet waar nodig worden aangepast. De kwaliteit van de installatie
kan de eerste kwaliteitskenmerken verbeteren of verslechteren: het kan nodig zijn om verdere aanpassingen te doen, zoals geluidsisolatie
of installatie van schermen rondom de geïnstalleerde eenheden.
De keuze van de installatielocatie is zeer belangrijk: reflectie, absorptie en overdracht van trillingen.
Het type ondersteuning van de eenheid is ook heel belangrijk: de inertie van de ruimte en de structuur van de wanden hebben invloed
op het gedrag van de installatie.
Overweeg voor het nemen van maatregelen eerst of het geluidsniveau past bij de omgeving, wat nog te rechtvaardigen is, en of de
maatregelen niet tot onredelijke kosten zullen leiden.
Bepaal in hoeverre de apparatuur geluiddicht gemaakt moet worden (dempers, trillingisolatoren en geluidsschermen), en wat aan het
gebouw te doen is (vloerversteviging, verlaagde plafonds, wandbekleding).
Het kan nodig zijn een ingenieursbureau in te schakelen dat gespecialiseerd is in geluidsbeperkende oplossingen.
AANSLUITING VAN SPLIT UNITS
Verbindingen tussen de unit en de condensor moeten worden aangelegd door een gekwalificeerde koeltechnische monteur, omdat
er verscheidene belangrijke voorzorgen bij nodig zijn.
In het bijzonder moeten de vorm en afmetingen van de heetgasleidingen zorgvuldig worden ontworpen, zodat de olie in alle gevallen
op de juiste manier kan terugstromen (de olie wordt meegevoerd met het koelmiddel) en om te voorkomen dat de vloeistof terugstroomt
naar de compressor wanneer deze gestopt wordt. Alle stijgende afvoerleidingen moeten voorzien worden van oliebochten, zoals
weergegeven in het schema hierna. Bij een hoogteverschil van meer dan 6 meter moeten er bijkomende oliebochten worden gemonteerd.
Als de eenheid is ontworpen om bij deellast te werken, moeten de leidingen dusdanig berekend zijn dat de gassnelheid voldoende hoog
is, ook wanneer de unit werkt bij deellast. Dubbele persleidingen moeten gemonteerd worden met de meest aangewezen diameter,
over ongeveer 2/3de van de totale capaciteit voor de grotere leiding en ongeveer 1/3de van de totale capaciteit voor de kleinere leiding.
Gebruik voldoende buisleidingsteunen en ontwerp de leidingen zodanig dat hydraulische rammen worden vermeden. De totale drukval
in de vloeistofleiding mag niet leiden tot een verandering van fase. Het geraamde totaal drukverlies in de vloeistofleiding moet rekening
houden met het drukverlies van de filterdroger, het kijkglas en de elektromagnetische klep. Selecteer externe condensoren met minstens
3 °C onderkoeling.
Als deze ontwerpvoorzorgen niet zijn toegepast, vervalt de garantie op de compressor. We raden de volgende aanbevelingen van
ASHRAE aan.
We raden ook aan om een vloeistofvat toe te voegen, met het oog op een correcte werking van de unit. Deze moet rekening houden
met de lengte van de leiding en het werkingsbereik. Het vloeistofvat moet voorzien zijn van alle nodige controlekleppen en aansluitingen,
om te voorkomen dat de vloeistof gaat migreren.
WAARSCHUWING
!
Voordat u in leidingen gaat snijden of solderingen loshaalt, moet u het circuit waarop deze zijn aangesloten
isoleren.
CHILLER-IOM-2023.05-NL
22