2.2
Voorzorgsmaatregelen bij het uitvoeren van metingen
2.2.1
Voorzorgsmaatregelen bij het werken met het instrument
Dit instrument mag alleen door gekwalificeerde personen worden bediend. Een
gekwalificeerd persoon is iemand met voldoende kennis van klinische testen en
het afvoeren van besmettelijk afval. Lees deze bedieningshandleiding vóór
gebruik grondig door.
Raak nooit met onbeschermde handen de teststriplade, de draagarm of andere
onderdelen aan waaraan resten van monsters kunnen zitten. Draag tijdens het
reinigen of onderhouden van deze onderdelen beschermende handschoenen,
zodat u niet aan pathogene micro-organismen wordt blootgesteld.
Voer gebruikte monsters, onderdelen en afvalvloeistof af volgens de plaatselijke
regelgeving voor biologisch gevaarlijk afval.
Gebruik het instrument altijd in een geschikte omgeving. Voordat u het
instrument inschakelt, moet u controleren of de "1.4.1. Voorzorgsmaatregelen
voor installatie van het instrument" op pagina 1-13 zijn gevolgd.
Zorg voor een goed binnenklimaat.
Meetomgeving:
temperatuur 10 tot 30 °C, vochtigheid 30 tot 60%
* Nauwkeurige meetresultaten worden verkregen door de
temperatuurcorrectiefunctie.
Optimale meetomstandigheden:
temperatuur 20 tot 25°C, vochtigheid 30 tot 60%
* Er worden nauwkeurigere meetresultaten verkregen.
Plaats geen containers of flessen waarin vloeistof zit, zoals monsters, op het
instrument. Als er monsters of andere vloeistoffen in het binnenwerk van het
instrument komen, kan dit storingen veroorzaken.
Als u het gevoel hebt dat het instrument abnormaal werkt, of als u abnormale
geuren of rook waarneemt, schakel het apparaat dan onmiddellijk uit en trek de
stekker uit het stopcontact. Doorgaan met het gebruik van het apparaat onder
deze omstandigheden kan brand veroorzaken of schade aan het instrument en
daardoor persoonlijk letsel.
Neem bij storingen contact op met de distributeur voor reparatie. Onderhoud of
wijziging door onbevoegden kan het instrument beschadigen en daardoor leiden
tot letsel.
Belangrijk:
Verplaats het instrument niet tijdens een meting en stel het niet bloot aan trillingen. Als u dat wel
doet, dan kan dit leiden tot storingen en foutieve meetresultaten. Hierdoor kunnen ook teststrips
in het instrument vast komen te zitten.
Dompel teststrips gedurende precies 2 seconden in monsters onder volgens het tijdsignaal.
Teststrips onvoldoende onderdompelen kan leiden tot onvoldoende kleurverandering, terwijl te
lang onderdompelen ertoe kan leiden dat reagentia uit de teststrip lopen. In beide gevallen
worden geen nauwkeurige meetresultaten verkregen.
Wanneer u een teststrip in het monster onderdompelt, moet u het hele monsternamegedeelte
van de teststrip in één keer onderdompelen. Het teststripgedeelte met de zwarte markering mag
echter niet worden ondergedompeld. Als het gedeelte met de zwarte markering nat is, worden
mogelijk geen nauwkeurige meetresultaten verkregen.
AE-4070
2-2