1
SICUREZZA E
ANTINFORTISTICA
1.1 AVVERTENZE GENERALI DI SICU-
REZZA
• Prima di iniziare il lavoro l'operatore deve essere
perfettamente a conoscenza della posizione e del
funzionamento di tutti i comandi e delle caratteristi-
che della macchina; verificare quotidianamente tutti i
dispositivi di sicurezza presenti sulla macchina.
• L'operatore, prima di procedere alla partenza del
ciclo di lavorazione, deve assicurarsi dell'assenza di
PERSONE ESPOSTE nelle ZONE PERICOLOSE.
• Il datore di lavoro deve disporre e fare impiegare
dispositivi di protezione individuale conformemente
a quanto indicato sulla Direttiva 89/391/CEE (e suc-
cessive modifiche). Durante l'uso e la manutenzione
della macchina è Obbligatorio l'uso di dispositivi di
protezione individuale (DPI) quali calzature e tuta di
sicurezza, approvati per fini antinfortunistici.
• Le zone di stazionamento dell'operatore vanno man-
tenute sempre sgombre e pulite da eventuali residui
oleosi.
• È vietato avvicinarsi agli elementi mobili della macchi-
na, quali carrello e braccio rotante, quando la macchina
è in lavorazione.
• È assolutamente vietato far funzionare la macchina
in modo automatico con le protezioni fisse e/o mobili
smontate.
• È assolutamente vietato inibire le sicurezze installate
sulla macchina.
• Le operazioni di regolazione a sicurezze ridotte devono
essere effettuate da una sola persona e durante il
loro svolgimento è necessario vietare l'accesso alla
macchina a persone non autorizzate.
• Il locale di installazione della macchina non deve
avere zone d'ombra, luci abbaglianti fastidiose, nè
effetti stroboscopici pericolosi dovuti all'illuminazione
fornita.
• La macchina può lavorare in aria libera a temperature
ambientali da + 5°C a + 40°C.
• La macchina deve essere usata esclusivamente da
personale qualificato.
LA MACCHINA DEVE ESSERE UTILIZZATA
DA UN UNICO OPERATORE ALLA VOLTA,
VI E' IL DIVIETO ASSOLUTO DI OPERARE
CONTEMPORANEAMENTE IN PIÙ DI UN
OPERATORE.
1
VEILIGHEID
ONGEVALLENPREVENTIE
1.1 ALGEMENE VEILIGHEIDSVOOR-
SCHRIFTEN
• Alvorens met het werk te beginnen, moet de bediener
perfect op de hoogte zijn van de positie en de werking
van alle bedieningsorganen en van de kenmerken van
de machine. Controleer dagelijks alle veiligheidsvoor-
zieningen die op de machine aanwezig zijn.
• De operator moet, alvorens de bewerkingscyclus te
starten, controleren of er geen BLOOTGESTELDE
PERSONEN aanwezig zijn in de GEVAARZONES.
• De werkgever dient te zorgen voor toepassing van per-
soonlijke beschermingsmiddelen in overeenstemming
met de aanwijzingen in de Richtlijn 89/391/EEG(en
latere wijzigingen). Tijdens het gebruik en onderhoud
van de machine is het gebruik van persoonlijke be-
schermingsmiddelen verplicht (PBM) zoals veiligheids-
schoenen en overall, die voor veiligheidsdoeleinden
zijn goedgekeurd.
• De zones waarin de operator zich ophoudt moeten
altijd vrij van eventuele olieresten en schoon worden
gehouden.
• Het is verboden bij bewegende machinedelen te ko-
men, zoals de robot en draaitafel, wanneer de machine
in werking is.
• Het is volstrekt verboden om de machine in auto-
matisch bedrijf te laten werken terwijl de vaste en/of
afneembare beschermingen zijn gedemonteerd
• Het is absoluut verboden om de op de machine ge-
installeerde veiligheidsvoorzieningen onwerkzaam te
maken.
• De afstelwerkzaamheden die plaatsvinden bij gere-
duceerde veiligheid moeten door één iemand verricht
worden en tijdens hun uitvoering moet de toegang
tot de machine aan onbevoegde personen verboden
worden.
• De ruimte waar de machine is geplaatst mag geen
schaduwzones, hinderlijk felle lichten of gevaarlijke
stroboscoopeffecten wegens de door de fabrikant
geleverde verlichting bezitten.
• De machine kan werken in vrije lucht bij een omge-
vingstemperatuur van + 5° C tot + 40° C.
• De machine mag enkel worden gebruikt door bevoegd
personeel.
DE MACHINE MAG SLECHTS DOOR ÉÉN
PERSOON TEGELIJK WORDEN BEDIEND,
HET IS ABSOLUUT VERBODEN DAT ER
MEER DAN ÉÉN OPERATOR TEGELIJK
AAN DE MACHINE WERKT.
9
EN