5.9 ARRESTO MACCHINA A FINE
LAVORAZIONE
A fine lavorazione, per periodi anche brevi di inoperati-
vità è obbligatorio portare la macchina in condizioni di
sicurezza (vedi Fig. 5.9).
a) abbassare fino a terra il carrello (9),
b) spegnere la macchina ruotando l'interruttore generale
di rete (1) in posizione 'O'-OFF.
5.10 ARRESTO DI EMERGENZA
La macchina è dotata di pulsante di emergenza a fungo
(3) (Fig.5.9). Premendo il pulsante a fungo si ottiene
l'immediato arresto della macchina. Per riavviare la
macchina occorre ruotare il pulsante a fungo fino a riar-
marlo e premere il pulsante di ripristino (2) per riattivare
il pannello di controllo
SI SCONSIGLIA DI UTILIZZARE IL PUL-
SANTE DI EMERGENZA PER ARRESTARE
LA MACCHINA AL POSTO DEL NORMALE
PULSANTE STOP.
Fig. 5.9
9
47
5.9 MACHINE STOPPEN NA DE
BEWERKING
Na het werk, ook al wordt maar een korte tijd niet ge-
werkt, moet de machine in veiligheidsconditie worden
gezet (zie fig. 5.9).
a) zet de wagen (9)omlaag tot op de grond,
b) schakel de machine uit door de hoofdschakelaar (1)
op 'O'-OFF te zetten.
5.10 NOODSTILSTAND
De machine is voorzien van een paddenstoelvormige
nooddrukknop (3) (Fig.5.9). Door op de paddenstoelknop
te drukken stopt de machine onmiddellijk. Om de machine
opnieuw te starten moet u de paddenstoelknop draaien
tot hij is gereset en op de resetknop (2) drukken om het
besturingspaneel opnieuw te activeren.
ER WORDT AFGERADEN DE NOODSTOP-
KNOP TE GEBRUIKEN OM DE MACHINE TE
STOPPEN, IN PLAATS VAN DE NORMALE
STOPKNOP.
3
2
1