De op het LAN aangesloten kaarten zijn rechtstreeks te besturen via het programma in 'kritische situaties',
d.w.z. in het geval van storingen (alarmen, stroomuitval) of vanwege rouleren of forceren.
Het programma werkt op basis van enkele parameters die kunnen worden weergegeven en aangepast
op de kaart met LAN-adres 1:
Werkingsmodus van de kaart: Niet aanwezig, aanwezig/geen roulering, aanwezig/roulering. Er zijn
acht van deze parameters, een voor elke kaart. Niet aanwezig: unit niet aangesloten:
Aanwezig/geen roulering: unit fysiek aangesloten op het LAN, maar niet betrokken bij het rouleren
(de unit kan wel de gemeenschappelijke display, het afdrukken en de masterfunctie beheren).
Aanwezig/rouleren: unit doet ook mee aan het rouleren.
Aantal units in standby: deze parameter geeft het aantal units, van degenen met de status
aanwezig/rouleren, die op standby moeten komen (uitgeschakeld, klaar om ingeschakeld te worden)
als de unit met de knop gestart wordt. De parameter wordt automatisch begrensd tot waarden
tussen 0 en het totaal aantal units met aanwezig/rouleren minus 1, zodat altijd minstens één unit
opstart.
BELANGRIJK. De volgende functies kunnen niet worden uitgevoerd in de volgende situaties:
Minimaal twee units in de toestand aanwezig/geregeld blijken niet aanwezig
De standby-units staan ingesteld op nummer 0
De kaart met LAN-adres 1 zorgt voor het beheer van de functies; als deze kaart uit het LAN gehaald wordt,
of de kaart functioneert niet meer als gevolg van een stroomstoring, dan worden de standby-kaarten
geactiveerd, en de functies zijn opgeschort totdat unit 1 gereset wordt. Als daarentegen de unit gestopt
wordt door aan-uit of door de externe aan-uit-knop, onderbreekt dat niet de uitvoering van
de netwerkfunctie.
9.5.1 Kritieke situaties
Units met de status aanwezig/rouleren en in standby worden in elk van de volgende kritieke situaties
ingeschakeld:
Van een van de kaarten is de voeding uitgevallen (stroomstoring).
Eén van de kaarten geeft een ernstig alarm dat alarmrelais nummer 8 bekrachtigt (elk alarm kan
geprogrammeerd worden als ernstig of niet-ernstig).
Eén van de kaarten verliest de verbinding met het LAN doordat de RS485-kabel niet meer
aangesloten is.
Eén van de kaarten is uitgeschakeld met de knop of door een extern digitaal aan-uit-signaal.
Eén van de kaarten is uitgeschakeld vanwege een ernstig alarm (zie alarmen tabel).
Als een unit in een van deze situaties terecht komt, wordt automatisch een standby-unit geactiveerd om
het aantal draaiende units weer op peil te brengen. Als er bijvoorbeeld twee units uitvallen of niet meer aan
het LAN verbonden zijn, dan activeert het programma twee standby units; Als een van de units in
een kritieke situatie zich herstelt, wordt die weer gestart en gaat de reserve-unit in standby. Als een kritieke
situatie een van de standby-units betreft, volgt geen LAN-actie anders dan het signaleren van het alarm.
9.5.2 Forceren
Units met de status aanwezig/rouleren of standby worden automatisch ingeschakeld in het geval dat
een werkende unit niet na een bepaalde tijd het setpoint bereikt, als gevolg van een uitzonderlijke
thermische belasting. Voor elke werkende unit in zo'n situatie kan het bijschakelen van een standby-unit
nodig zijn. De in te stellen parameters voor het forceren zijn proportionele band, offset en vertragingstijd,
apart voor verwarmen en koelen. Het volgende diagram toont de forceerfunctie:
Geforceerde vertraging
bij verwarmen
12.0
16.0
4°C
Warme forc. offset
8°C
Warme forc. prop.band
INNOV@-PCO-IOM-0907-D
VERWARMEN
20.0
23.0
3°C
3°C
Warme band
Geforceerde vertraging
bij koelen
Ingestelde temperatuur
KOELEN
26.0
4°C
Koude band
Koude forc. prop.band
Buiten-
30.0
34.0
temperatuur
(°C)
Koude forc. offset
8°C
43