9.3 Voorbeelden van installatie
Door de pCO1-kaarten op te nemen in het LAN ontstaan de volgende mogelijkheden:
1. Het verdelen van de draaiuren over meer units (waarvan een deel in standby) door middel van
een rouleerschema.
2. Opstarten van reserve-units als andere units stoppen door een ernstig alarm of door stroomuitval.
3. Het opstarten van reserve-units om te compenseren voor thermische overbelasting.
4. Het besturen van maximaal 8 units via een enkele externe LCD-display.
5. Het besturen van alle units op basis van de voelers van een enkele unit die fungeert als master-
unit.
6. Het afdrukken van alarmen en het aflezen van voelerwaarden via een gezamenlijke externe
display.
Door de aansluiting op het LAN kunnen allerlei verschillende systemen bestuurd worden. De volgende lijst
bevat de belangrijkste typen systemen die hiermee op te zetten zijn, in volgorde van complexiteit,
met daarbij suggesties voor de aansluitingen:
1. Eén of meer onafhankelijke air-conditioningunits (kaart(en) met LAN-adres 1 + externe display(s),
indien aanwezig, met LAN-adres 25);
2. Twee of meer air-conditioningunits en één externe display (kaarten met LAN-adressen 1-8, via
J11 aangesloten volgens RS485, display met LAN-adres 32 aangesloten op een van de kaarten);
deze aansluiting maakt de hiervoor genoemde functies mogelijk;
3. Twee of meer air-conditioningunits in een LAN, elk met een eigen display (kaarten met LAN-
adressen 1-8 via J11 aangesloten volgens RS485, displays met LAN-adressen 25-32 aangesloten
op de betreffende kaart); deze aansluiting maakt de hiervoor genoemde functies mogelijk.
Netwerken waarin kaarten zijn verbonden met het LAN maken het mogelijk units te rouleren, zodat
een gemengd netwerk ontstaat met samenwerkende, onafhankelijke units.
Door de LAN-verbinding tussen de kaarten is een gemeenschappelijke display (adres 32) mogelijk,
in aanvulling op de eigen displays van de kaarten; Deze oplossing komt van pas als de air-conditioners
voorzien zijn van eigen displays, en de gemeenschappelijke display in een ruimte zit.
BELANGRIJK: Als slechts één kaart wordt gebruikt, moet die LAN-adres 1 hebben; er is geen elektrische
LAN-aansluiting nodig en de externe display, indien aanwezig, moet LAN-adres 25 hebben.
9.4 Gemeenschappelijke externe display
Op het hoofdscherm met het menu is het LAN-adres van
de weergegeven kaart te zien in de rechterbovenhoek; bij
afzonderlijke displays is het een vast nummer dat overeen-
komt met het LAN-adres van de kaart waarop ze zijn
aangesloten (1-8).
Op display nr. 32 is de weer te geven kaart te kiezen door
op de toets Info te drukken; steeds wanneer die toets wordt
ingedrukt, wordt het nummer in de rechterbovenhoek één
hoger. De display toont dan de parameters van de geselec-
teerde kaart.
Als op een bepaalde kaart een alarm optreedt, schakelt de
gemeenschappelijke display automatisch over naar die
kaart, om het alarm te tonen.
De gemeenschappelijke display kan op elke netwerkkaart
aangesloten worden; bij een kaart met een ingebouwde
display, moet de gemeenschappelijke display met een
telefoonkabel worden aangesloten op connector J10;
Bij kaarten met een eigen externe display, zoals in de
afbeelding hiernaast, is deze instelling nodig (eigen =
Term n; gemeenschappelijk = Term n+1).
De gemeenschappelijke display kan alleen de alarmen en
parameters van alle kaarten afdrukken.
9.5 Automatische start en standby-units
{S:66
B:1}{
Term n
Term n+1
(2 twisted pair)
(3 twisted pair)