LEICA M- EN R-OBJECTIEVEN
Met behulp van Leica M- of R-adapter L kunt u Leica M- en R-objec-
tieven plaatsen. U kunt de daartoe in de camera opgeslagen objec-
tiefprofielen gebruiken, die de volgende functies mogelijk maken:
• De regeling van de flitsbelichting en van de flitsreflector gebruikt
de objectiefgegevens (zie 'Bruikbare flitsapparaten').
• Bovendien worden de objectiefgegevens in de Exif-gegevens van
de opnamen weggeschreven, indien gaan om een gecodeerd
objectief. In de uitgebreide opnamegegevens zal de brandpuntsaf-
stand van het objectief bovendien worden weergegeven.
Als het gebruikte Leica M-objectief is uitgerust met de 6-bit code-
ring respectievelijk het Leica R-objectief met een ROM-contactstrip,
kan de camera het betreffende objectieftype automatisch instellen.
Maar als de objectieven deze uitrusting niet hebben, moet u het
objectieftype handmatig instellen.
De automatische herkenning gebruiken
▸
In het hoofdmenu
Camera Settings
▸
kiezen
Lens Profiles
▸
De automatische objectieherkenning activeren (
veren (
)
Off
Het objectieftype handmatig instellen
▸
In het hoofdmenu
Camera Settings
▸
kiezen
Lens Profiles
▸
of
kiezen
M-Lenses
R-Lenses
40
VOORBEREIDINGEN ▸ OBJECTIEF
kiezen
) of deacti-
Auto
kiezen
De objectieflijsten overzichtelijker maken
▸
In het hoofdmenu
Camera Settings
▸
kiezen
Lens Profiles
▸
of
kiezen
M-Lenses
R-Lenses
▸
of
Edit List of M-Lenses
Edit List of R-Lenses
▸
Gewenste objectieftypen activeren (
kiezen
kiezen
) of deactiveren (
)
On
Off