13.1.3 Informatie over het waarschuwingssignaal
Om een waarschuwingssignaal via de analoge interface te
verzenden, moet het waarschuwingssignaal ingeschakeld
zijn.
Het waarschuwingssignaal wisselt tussen de
waarschuwingsstroom en de meetstroom.
– Waarschuwingsstroom (interval T2)
– Meetstroom (interval T1-T2)
De tijdsintervallen en de waarschuwingsstroom kunnen
worden geconfigureerd.
[mA]
20
4
3
T
T
1
13.1.4 Het waarschuwingssignaal Aan of Uit
zetten
1. Selecteer Settings > Communication > Analog
interface > Warning en bevestig.
2. Selecteer Enable of Disable en bevestig.
13.1.5 Waarschuwingsinterval instellen
1. Selecteer Settings > Communication > Analog
interface > Warning interval en bevestig.
2. Stel de tijden voor waarschuwingsintervallen T1 en T2 in
en bevestig.
13.1.6 Waarschuwingsstroom instellen
1. Selecteer Settings > Communication > Analog
interface > Warning current en bevestig.
2. Stel de stroom in en bevestig met [OK].
13.1.7 Onderhoudssignaal instellen
1. Selecteer Settings > Communication > Analog
interface > Maint. signal en bevestig.
2. Stel het signaaltype in en bevestig.
static
Een constante stroom die geconfigureerd
kan worden.
dynamic
Een blokgolfsignaal met de volgende ken-
merken:
[mA]
5
3
Gebruiksaanwijzing
|
Dräger PointGard 2000 Series
t
[s]
2
0,7
1,1
13.1.8 Instellen van de statische
onderhoudsstroom
De onderhoudsstroom mag alleen worden ingesteld, indien
het onderhoudssignaal is ingesteld als statisch.
1. Selecteer Settings > Communication > Analog
interface >Maint. current en bevestig.
2. Stel de stroom in en bevestig.
13.1.9 Analoge offset instellen
Deze functie voegt een offset toe aan de analoge uitgang op 4
mA. De offset regelt de stroom op 4A zonder de 20 mA
instelling te beïnvloeden.
1. Selecteer Settings > Communication > Analog
interface >Analog offset en bevestig.
2. Selecteer de regel voor het bewerken van de offset
(bereik: -0,5 tot 0.5mA) en bevestig.
3. Stel de stroom in en bevestig.
De instelling voor de Analog offset wordt
weergegeven.
4. Selecteer Confirm en bevestig met [OK].
13.1.10 Analoog bereik instellen
Deze functie regelt de analoge uitgang naar 20 mA zonder de
4 mA instelling te beïnvloeden.
1. Selecteer Settings > Communication > Analog
interface > Analog span en bevestig.
2. Selecteer de regel voor het bewerken van de offset
(bereik: -0,5 tot 0.5mA) en bevestig.
3. Stel de stroom in en bevestig.
De instelling voor de Analog span wordt
weergegeven.
4. Selecteer Confirm en bevestig met [OK].
13.1.11 Analoge interface testen
Deze functies wijzigen de stroom van de analoge interface
voor testdoeleinden (bijv. om de programmering van de
centrale te controleren). Het kan noodzakelijk zijn om de
alarmen op de centrale te onderdrukken, om te voorkomen
dat een vals alarm gegeven wordt. Nadat u deze functies
heeft gesloten, zal de stroom automatisch terugkeren naar het
onderhoudssignaal. Tijdens de test wordt het
onderhoudspictogram
● Stroom of concentratie instellen:
1. Selecteer Settings > Communication > Analog
interface en de gewenste optie.
Set Current
t
[s]
Interface instellingen
weergegeven.
Deze functie stelt de stroom
in op een willekeurige waarde
tussen 0 en 22 mA. Analog
offset (analoge offset) en
analog span (analoog bereik)
worden voor deze functie niet
gebruikt.
25