Disable
2. Selecteer Enable of Disable en bevestig.
11.8.2 Alarmen configureren
1. Selecteer Settings > Instrument > Alarm > Alarm A1 of
Alarm A2 en bevestig.
De huidige alarmdrempel wordt weergegeven.
2. Pas de instellingen toe en bevestig de configuratiestappen
één voor één met Next.
a. Stel de waarde voor de alarmdrempel in.
b. Stel de alarmrichting in.
Rising
De alarmrichting wordt stijgend genoemd,
als de gasconcentratie een bepaalde
waarde moet overschrijden om een alarm te
activeren.
Falling
De alarmrichting wordt dalend genoemd,
als de gasconcentratie een bepaalde
waarde moet onderschrijden om een alarm
te activeren.
c. Stel de vergrendelmodus in.
Latching
Het instrument activeert het alarm zodra de
alarmgrens is bereikt. Deze alarmstatus zal
aanhouden, zelfs indien de gasconcentratie
niet meer aan de alarmvoorwaarde voldoet.
U dient te bevestigen om een vergrende-
lingsalarm te verwijderen.
Non-latching
De alarmstatus wordt verwijderd indien de
gasconcentratie niet meer aan de alarm-
voorwaarde voldoet.
d. Stel de bevestigingsmodus in.
Acknowledge-
Alarmrelais en LED kunnen worden gereset
able
voordat een alarmvoorwaarde is verwijderd.
Non-acknow-
Alarmrelais en LED kunnen niet worden
ledgeable
gereset, totdat de alarmvoorwaarde is ver-
wijderd.
Pre-Acknow-
Alarmstatus is bevestigbaar voordat de
ledgeable
alarmvoorwaarde is verwijderd. De alarmre-
lais en de LED blijven echter actief, tot de
alarmconditie is opgeheven.
e. Stel de hysteresismodus in.
Gebruiksaanwijzing
|
Dräger PointGard 2000 Series
Alarmsignalering is uit.
LEDs, relais en interfaces
geven geen alarmconditie
aan.
De 4-20 mA interface geeft
het onderhoudssignaal door.
De gemeten waarde en het
symbool
worden weergege-
ven.
Het foutrelais geeft een sto-
ring aan.
De hysteresisfunctie definieert een interval, waarbij
een geactiveerd relais zijn status behoudt, tot de
gasconcentratie zich weer buiten het gedefinieerde
interval bevindt. Voorbeeld: Alarmdrempelwaarde is
ingesteld op 40 ppm en hysteresis op 3 ppm. Het
alarm blijft actief tot deze onder 37 ppm komt. Dit
voorkomt dat relais bij een alarmdrempel gaan
klapperen.
Een bevestigingsscherm geeft alle instellingen
weer.
f. Selecteer Confirm en bevestig met OK.
✓ De nieuwe instellingen worden opgeslagen.
11.9 Testen van alarmen/relais
Deze functies wijzigen de status van een relais en LED voor
testdoeleinden (bijv. om de werking van alarmapparaten te
controleren die zijn aangesloten op het relais) en het
pictogram
wordt weergegeven. Nadat u deze functie heeft
gesloten, zal de status van het relais en de LED automatisch
terugkeren naar de vorige status.
1. Selecteer Settings > Instrument > Alarm > de gewenste
alarmconditie en bevestig.
Set Alarm A1
Simuleert vooralarm
Set alarm A2
Simuleert hoofdalarm
Set fault
Simuleert storingssignaal
2. Selecteer Enable of Disable en bevestig.
✓ Als de functie geactiveerd is, wordt het storingsrelais
stroomloos en de 4 tot 20 mA interface wordt op de
foutstroom ingesteld. De gele LED brandt, het pictogram
voor onderhoud wordt weergegeven.
11.10 Deactiveren van dongles
PointGard 2100 EC-specifiek:
Deze functie deactiveert een SW-dongle om de dongle veilig
te verwijderen, of indien de dongle defect is.
Een dongle kan alleen opnieuw worden geactiveerd, door het
instrument weer van spanning te voorzien.
1. Selecteer Settings > Instrument > SW dongle en de te
deactiveren dongle en bevestig.
2. Selecteer Deactivation func.. De geselecteerde dongle
wordt gedeactiveerd.
11.11 Display instellingen
11.11.1 Wijzigen van de achtergrondverlichting
van het display
De achtergrondverlichting kan op rood of groen worden
geschakeld.
1. Draai de schroeven (2) los en open de kap.
2. Toggle de schakelaar (13) in de gewenste positie.
links
Instrumentinstellingen
achtergrondverlichting kleur
rood
23