4.7.1
Werkingsveld in functie van de dichtheid van
de lucht
Het werkingsveld van de brander dat in de handleiding staat is
geldig voor een omgevingstemperatuur van 20 °C en een hoogte
van 0 m boven de zeespiegel (luchtdruk ongeveer 1013 mbar).
Het kan voorvallen dat een brander moet werken met verbran-
dingslucht met een hogere temperatuur en/of op een grotere
hoogte.
Het verwarmen van de lucht en zich op een grotere hoogte bevin-
den hebben hetzelfde effect: de uitzetting van het luchtvolume,
dat betekent de reductie van zijn dichtheid.
Het vermogen van de ventilator van de brander verandert eigen-
lijk niet maar de hoeveelheid zuurstof per m
druk (druk) van de ventilator worden kleiner.
Het is bijgevolg belangrijk te weten of het maximumvermogen dat
van de brander vereist wordt bij een bepaalde druk in de verbran-
dingskamer binnen het werkingsveld van de brander blijft liggen,
ook bij een andere temperatuur en hoogte.
Ga als volgt te werk om het te controleren:
1
zoek de correctiefactor F van de luchttemperatuur en de
hoogte van de installatie in Tab. F.
2
Deel het vermogen Q dat van de brander vereist wordt door
F om het equivalente vermogen Qe te verkrijgen:
Qe = Q : F (kW)
3
Merk in het werkingsveld van de brander het werkingspunt
geïdentificeerd door:
Qe = equivalent vermogen
H1 = druk in verbrandingskamer
punt A dat binnen het werkingsveld moet liggen.
4
Trek een verticaal vanaf punt A)(Afb. 3) en zoek de maxi-
mum druk H2 van het werkingsveld.
5
Vermenigvuldig H2 met F en u vindt de verlaagde maxi-
mumdruk H3 van het werkingsveld
H3 = H2 x F (mbar)
Gemiddelde
Hoogte
luchtdruk
m s.l.m.
mbar
0
1013
100
1000
200
989
300
978
400
966
500
955
600
944
700
932
800
921
900
910
1000
898
1200
878
1400
856
1600
836
1800
815
2000
794
2400
755
2800
714
3200
675
3600
635
4000
616
Technische beschrijving van de brander
3
lucht en de aanjaag-
0
5
10
1,087
1,068
1,049
1,073
1,054
1,035
1,061
1,042
1,024
1,050
1,031
1,013
1,037
1,018
1,000
1,025
1,007
0,989
1,013
0,995
0,977
1,000
0,982
0,965
0,988
0,971
0,954
0,977
0,959
0,942
0,964
0,946
0,930
0,942
0,925
0,909
0,919
0,902
0,886
0,897
0,881
0,866
0,875
0,859
0,844
0,852
0,837
0,822
0,810
0,796
0,782
0,766
0,753
0,739
0,724
0,711
0,699
0,682
0,669
0,657
0,661
0,649
0,638
11
Als H3 groter is dan H1)(Afb. 3) kan de brander het gevraagde
vermogen leveren.
Als H3 kleiner is dan H1, dan moet het vermogen van de brander
gereduceerd worden. De reductie van het vermogen gaat ge-
paard met de reductie van de druk in de verbrandingskamer:
Qr
= verlaagd vermogen
H1r = verlaagde druk
( )
Qr
2
H1r = H1 x
Q
Voorbeeld, vermogenreductie van 5%:
Qr = Q x 0,95
2
H1r = H1 x (0,95)
Herhaal met de nieuwe waarden Qr en H1r de stappen 2 - 5.
De branderkop moet geregeld worden met betrek-
king tot het equivalente vermogen Qe.
OPGELET
mbar
mbar
H2
H3
H1
D388
F
Luchttemperatuur °C
15
20
1,031
1,013
1,017
1,000
1,006
0,989
0,995
0,978
0,983
0,966
0,972
0,955
0,960
0,944
0,948
0,932
0,937
0,921
0,926
0,910
0,914
0,898
0,893
0,878
0,871
0,856
0,851
0,836
0,829
0,815
0,808
0,794
0,768
0,755
0,726
0,714
0,687
0,675
0,646
0,635
0,627
0,616
NL
A
Qe
Qe
25
30
0,996
0,980
0,948
0,983
0,967
0,936
0,972
0,956
0,926
0,962
0,946
0,916
0,950
0,934
0,904
0,939
0,923
0,894
0,928
0,913
0,884
0,916
0,901
0,872
0,906
0,891
0,862
0,895
0,880
0,852
0,883
0,868
0,841
0,863
0,849
0,822
0,842
0,828
0,801
0,822
0,808
0,783
0,801
0,788
0,763
0,781
0,768
0,743
0,742
0,730
0,707
0,702
0,690
0,668
0,664
0,653
0,632
0,624
0,614
0,594
0,606
0,596
0,577
kW
kg/h
Afb. 3
40
Tab. F
20073567