P.T.O.,
BEDIENING
Het
in-
en
uitschakelen
van
de
P.T.O.
mag
al-
leen geschieden bij
een
stilstaand voertuig,
draaiende
motor en met het
versnellings-
handel
in de
'neutraal'. Bij
aangezet
contact
en
bij
ingeschakelde
P.T.O.
gaat de contro-
lelamp
branden.
De
P.T.O.
wordt
op de volgende
wijze
inge-
schakeId:
Bij
voertuigen
met een
56-90, 165-130 of
1
65-1
60 versnel
I i
n
gsbak:
Druk
het koppelingspedaal
in.
-
Wacht tien seconden
en draai de schake-
laar om.
-
Schakel eventueel de gewenste
versnel-
ling in en laat het
koppelingspedaal
ge-
leidelijk opkomen. (Rijden met
ingescha-
kelde
P.T.O.
is niet bij alle
uitvoeringen
rnogelijk
!)
Het
uitschakelen
van
de
P.T.O.
ge-
schiedt
in omgekeerde volgorde.
Bij voertuigen met een
RT{O) 11613
versnel-
I
i
ngsbak:
-
Zet het
versnellingshandel
in de
neu-
traalstand
van
het linker
H-schakelpa-
troon.
Druk het koppelingspedaal
in.
-
Wacht
tien
seconden erì draai
schake-
laar
A
om, waarmee
de
naschakelbak
in
de neutraalstand
staat.
Draai
schakelaar
B
orn, waarmee
de
PTC
wordt
ingeschakeld.
-
Schakel eventueel de gewenste
versnel-
ling in en
laat
het
koppelingspedaal
ge-
leidelijk
opkomen.
-
Om
met ingeschakelde
PTO
te
kunnen
rijden moet
de
koppeling worden
be-
diend en de
schakelaar
A
weer worden
omgezet zodat
de
naschakelbak weer
is
ingeschakeld.
Het
uitschakelen geschiedt
in
omge-
keerde volgorde"
21