Opstellings- en aansluitingsinstructies
Hydraulische aansluitingen, condenswaterafvoer
Hydraulische aansluitingen aan de
verwarmingsinstallatie
De warmtepomp AEROTOP kan in elke
positie in het vertrek worden aange-
sloten. De hydraulische aansluitingen
moeten met flexibele buizen plaats-
vinden, om breuken in buizen en
overdracht van contactgeluid op het
verdelernet naar de verwarmings-
lichamen te vermijden.
De buisleidingen kunnen van links of
rechts worden aangevoerd en worden
in het binnenste van de warmtepomp
aangesloten.
De buisleiding moet zo worden
geconcipieerd, dat drukverminderingen
bij de nominale volumestroom niet de
beschikbare druk overschrijden, omdat
dit een vermindering van het vermogen
van de warmtepomp tot gevolg zou
hebben.
Daarom mogen de buisleidingen van
de warmtekring niet in te krappe
bochten zijn gelegd.
De buisleidingen moeten bovendien
voldoende geïsoleerd worden, om
onnodige warmteverliezen en het
ontstaan van condenswater te
verhinderen, wat de buisleidingen of de
opstelruimte zou kunnen beschadigen.
6
Afmetingen
Voorloop verwarming Ø 1" (T07-T16),
Ø 1 1/4" (T20-T35) flexibel.
Retour verwarming Ø 1" (T07-T16),
Ø 1 1/4" (T20-T35) flexibel.
De installatie moet grondig worden
gespoeld, voor die op de warm-
tepomp wordt aangesloten.
Condenswaterafvoer
De condenswaterafvoer moet zo dicht
mogelijk bij de aansluiting op de
warmtepomp worden aangebracht. Om
te vermijden, dat ruimtelucht of lucht
uit het afwateringsstelsel in de
warmtepomp wordt gezogen, moet de
condenswaterafvoer d.m.v. een sifon
met een minimumhoogte van 100 mm
luchtdicht op de verwarmingspomp
worden aangesloten. De condens-
waterafvoerbuis mag geen
doorsnedereducering vertonen en
moet altijd min. 2% afschot hebben,
zodat het water altijd goed kan
wegstromen.
1
2
Verwisseling van de hydr.- en
elektrische aansluitingen
De leidingen worden standaard aan
de linker kant van het apparaat
aangesloten. Wordt de voorkeur aan
de rechter zijde gegeven, kunnen de
platen (1 en 2) met de plaats aan de
tegenoverliggende zijde worden
verwisseld. De slangen en kabels
worden binnen het apparaat naar de
andere zijde getrokken en door de
uitsparing in plaat 1 getrokken.