• Maai nooit zijwaarts over hellingen van meer
dan 5°;
• Maai nooit klimmend op hellingen van meer
dan 10°;
• Maai nooit dalend op hellingen van meer dan
15°.
5.
Denk er aan dat er niet zoiets bestaat als een
"veilige" helling. Ben extra voorzichtig als u over
met gras begroeide hellingen rijdt. Om te
voorkomen dat u omkiept moet u:
• niet plotseling starten of stoppen als u een
helling op of af rijdt;
• de koppeling langzaam op laten komen, de
machine altijd in de versnelling laten staan,
vooral tijdens afdalingen;
• de machinesnelheden laag houden op hellingen
en tijdens scherpe bochten;
• alert blijven op bobbels en gaten en andere
verborgen gevaren;
• nooit dwars over een helling rijden, behalve
indien de grasmaaier speciaal hiervoor
ontwikkeld is.
6.
Ben voorzichtig als u zware lasten meevoert of
zware apparatuur gebruikt.
• Gebruik uitsluitend de goedgekeurde
koppelingspunten voor de sleepstang.
• Beperk de lading zodat u de machine nog veilig
kunt besturen.
• Maak geen te scherpe bochten. Ben voorzichtig
tijdens het achteruit rijden.
• Gebruik contragewicht(en) of wielgewichten,
zoals aangegeven in het instructiehandboek..
7.
Let op voor verkeer bij het oversteken van wegen
of in de buurt hiervan.
8.
Zorg er voor dat de messen stil staan voordat u zich
van het met gras begroeide terrein begeeft.
9.
Als u eventueel hulpstukken gebruikt, moet u de
uitstoot nooit richten op omstanders en er voor
zorgen dat er niemand in de buurt komt van de
machine tijdens gebruik.
10. Gebruik de gazonmaaier nooit als de
4
beschermplaten of beveiligingen defect zijn of
zonder dat de beveiligingen op hun plek
geïnstalleerd zijn.
11. Verander de regulateurinstellingen niet en laat de
motor niet met te hoge toeren draaien. Door de
motor op buitensporig hoge snelheid te laten
draaien wordt de kans op persoonlijk letsel groter.
12. Voordat u de bestuurderspositie verlaat moet u:
• de aftakas uitschakelen en de hulpstukken laten
zakken;
• overschakelen in de neutraalstand en de
parkeerrem activeren;
• de motor stoppen en de sleutel verwijderen.
13. Schakel de aandrijving naar de hulpstukken uit,
stop de motor en haal de bougiekabel(s) los of haal
de contactsleutel uit het contact
• voordat blokkages verholpen worden of
uitstootpijpen ontstopt worden;
• voordat u de grasmaaier controleert, reinigt of
werkzaamheden hieraan uitvoert;
• nadat u een vreemd voorwerp geraakt hebt.
Controleer of de grasmaaier beschadigd is en
voer reparaties uit voordat de apparatuur
opnieuw gestart en gebruikt wordt;
• indien de machine abnormaal begint te trillen
(onmiddellijk nakijken).
14. Schakel de aandrijving naar de hulpstukken uit
tijdens transport of als deze niet in gebruik zijn.
15. Stop de motor en schakel de aandrijving naar de
hulpstukken uit
• voordat er brandstof bijgevuld wordt;
• voordat de grasmand verwijderd wordt;
• voordat de hoogte afgesteld wordt, behalve
indien dit gedaan kan worden vanuit de
bestuurderspositie.
16. Verlaag de instelling van de gashendel tijdens het
uitlopen van de machine, en—indien de machine
voorzien is van een brandstofkraantje: zet de
brandstoftoevoer af na het maaien.
Onderhoud en stalling