7. HVAC Specifieke functies (Parametergroep 8)
De Optidrive HVAC heeft standaard een aantal specifieke HVAC functies ingebouwd. De meerderheid van deze functies kan worden ingesteld
in parameter menu 8. In dit hoofdstuk worden de verschillende functies nader toegelicht..
7.1. Pomp cascade regeling d.m.v. DOL relais
Verkorte omschrijving:
De onderstaande afbeelding geeft weer hoe de Optidrive HVAC gebruikt kan worden als Master in een DOL (Direct On-Line) cascade
schakeling. De master pomp wordt door de Optidrive HVAC frequentie geregeld. Afhankelijk van de vraag en de actuele flow/druk worden
d.m.v. relaisuitgangen maximaal 4 pompen DOL bijgeschakeld.
Relaiscontact 1 van de standaard klemmen van de Optidrive HVAC (klem 14 & klem 15) kan niet gebruikt worden voor de DOL cascade
schakeling maar is wel vrij programmeerbaar voor andere functies d.m.v. parameter P2-15. Relaiscontact 2 van de standaard klemmen van de
Optidrive HVAC (klem17 & klem18) kan wel gebruikt worden voor de DOL schakeling van de eerste slave pomp. Relaiscontact 2 krijgt deze
functionaliteit door parameter P2-18 op 8 in te stellen (slave 1 DOL schakeling).
Voor een DOL cascade schakeling van meer dan 1 slave pomp is een extra I/O module noodzakelijk. Door de extra I/O module is het mogelijk
om maximaal 3 extra slave pompen DOL te schakelen. In totaal kunnen er dus maximaal 4 slave pompen d.m.v. relais contacten bij
geschakeld worden. Interfacerelais kunnen noodzakelijk zijn wanneer de benodigde spanning of stroom buiten de specificaties is van de
interne relais van de Optidrive HVAC (hoofdstuk 4.7, Uitleg en specificaties I/O).
De druk- of flowopnemer kan worden aangesloten op de analoge ingang 1 of 2 van de Optidrive HVAC (klem 6 of klem 10) en wordt dan
gebruikt als terugkoppeling (feedback voor de interne PID regeling).
Werking:
De DOL pomp cascade regeling wordt geactiveerd door parameter P8-14 op 1 in te stellen. Vervolgens moet bij parameter P8-15 (>0) het
aantal deelnemende slave pompen worden opgegeven.
De Optidrive HVAC frequentieregelaar regelt de master pomp in snelheid. De slave pompen worden wanneer nodig sequentieel door middel
van relais bijgeschakeld (DOL = direct op het voedingsnet) . Bij een voorgedefinieerd niveau zullen de slave pompen een voor een worden
bijgeschakeld om de master pomp te assisteren. Welke slave pomp wordt bijgeschakeld is afhankelijk van het aantal draaiuren van de slave
pompen. De HVAC frequentieregelaar houdt bij hoeveel draaiuren elke pomp gedraaid heeft en zal altijd de slave pomp met de minste
draaiuren als eerste bijschakelen. Na het bij- of afschakelen van een pomp zal de HVAC frequentieregelaar altijd een instelbare stabilisatietijd
(P8-19)in acht nemen voordat er andere slave pompen worden bij- of afgeschakeld. Dit zorgt voor een stabiele regeling waarbij slave pompen
niet onnodig worden geschakeld. Het uitschakelen van een pomp (met de meeste draaiuren) gebeurt ook bij een voorgedefinieerd niveau.
Het verschil in het maximaal aantal draaiuren van de slave pompen kan worden ingesteld worden met parameter P8-16. Wanneer er bij
parameter P8-16 een waarde wordt ingesteld zal de HVAC frequentieregelaar automatisch van slave pomp overschakelen als het verschil
tussen de draaiuren van de slaven pompen groter is dan de bij P8-16 ingestelde waarde. Automatisch overschakelen van pompen aan de
hand van het aantal draaiuren is uitgeschakeld wanneer P8-16 = 0. De Slave pompen worden alleen geschakeld wanneer de master dit
noodzakelijk vindt (vraag neemt toe of af).
Het aantal draaiuren van elke pomp kan bekeken worden in parameter P0-19. Met parameter P8-20 kunnen deze draaiuren worden gereset.
Optidrive HVAC gebruikershandleiding V2.00
www.invertekdrives.com
31