6
Ingebruikname
6.1
Algemeen
Als de installatie van de drukmeetomvormer voltooid is volgt
de ingebruikname door inschakelen van de bedrijfsspanning.
Controleer vóór het inschakelen van de bedrijfsspanning:
— Procesaansluitingen
— Elektrische aansluiting
— Volledige vulling van de meetleiding en meetkamer van de
meetunit met de meetstof.
Daarna volgt de inbedrijfstelling.
De afsluitkleppen moeten in deze volgorde worden bediend (in
de basisinstelling zijn alle kleppen gesloten):
1. Aftap-afsluitkraan, voorzover aanwezig, openen.
2. Afsluitkraan openen.
De buitenbedrijfstelling vindt in omgekeerde volgorde plaats.
BELANGRIJK (LET OP)
Beim Druck-Messumformer für Absolutdruck und
Messbereichen ≤ 40 kPa abs ist zu beachten,
dass die Druckmesszelle während des
Transports und der Lagerung langzeitig durch
den Atmosphärendruck überlastet war. Daarom
is na inbedrijfstelling een inloopperiode van ca. 3
uur noodzakelijk, totdat de sensor zich zover
heeft gestabiliseerd dat de gespecificeerde
precisie gewaarborgd is.
Als bij meetomvormers met ontstekingsbeveiliging 'intrinsieke
veiligheid' bij explosiegevaar een stroommeter in de
uitgangskring geschakeld wordt, of een modem parallel
geschakeld wordt, dan moet de som van de capacitanties en
inductanties van alle stroomkringen, inclusief meetomvormer
(zie EG-typegoedkeuringscertificaat) gelijk of kleiner zijn dan
de toegestane capacitanties en inductanties van de intrinsiek
veilige signaalstroomkring (zie EG-typegoedkeuringscertificaat
van het voedingsapparaat).
Alleen passieve of explosiebeveiligde testapparatuur of
weergave-instrumenten mogen worden aangesloten.
Wanneer het uitgangssignaal maar langzaam stabiel wordt, is
er waarschijnlijk een grote dempingstijdconstante in de
meetomvormer ingesteld.
20 IM/261Gx/Ax-NL Rev. 08 | 261Gx, 261Ax
6.2
Uitgangssignaal
Als de aangesloten druk binnen de op het typeplaatje
aangegeven waarde ligt, wordt de uitgangsstroom ingesteld
tussen 4 en 20 mA.
Wanneer de aangesloten druk buiten het ingestelde bereik ligt,
is de uitgangsstroom tussen 3,5 mA en 4 mA bij ondersturing
of tussen 20 mA en 23,6 mA (op grond van de respectievelijke
parameterinstelling) bij oversturing.
Standaard instelling voor normale modus
3,8 mA / 20,5 mA
Een stroom <4 mA of >20 mA kan ook betekenen dat de
microprocessor een interne fout heeft gedetecteerd.
Standaardinstelling voor storingsdetectie
21 mA
Via de grafische bedieningsinterface (DTM) kan een
storingdiagnose plaatsvinden.
BELANGRIJK (AANWIJZING)
Een kortstondige onderbreking van de
stroomvoorziening heeft een initialisatie van de
elektronica (herstart van het programma) tot
gevolg.
6.3
Schrijfbeveiliging
De schrijfbeveiliging voorkomt een niet toegestaan
overschrijven van de configuratiegegevens. Als de
schrijfbeveiliging geactiveerd is, is de functie van de
bedieningstoets voor "Lower Range Value / Upper Range
Value" buiten werking gezet.
Uitlezen van de configuratiegegevens is wel mogelijk met het
optionele LCD-scherm, met de handheld terminal en met de
grafische bedieningsinterface (DTM).
Een deactivering van de schrijfbeveiliging kan worden
uitgevoerd via de grafische bedieningsinterface (DTM), een
HART handheld terminal, of via het optionele LCD-scherm (zie
de twee paragrafen over "Schrijfbeveiliging" in het hoofdstuk
"Configuratie").