( Weergeven van opgeslagen beelden
Mogelijke oorzaak
De foto's in het interne geheugen kunnen niet weergegeven worden.
Er zit een kaartje in de
camera.
Het beeld is onscherp.
Het gefotografeerde object
kon niet automatisch
scherpgesteld worden.
De camera werd bewogen
toen de ontspanknop werd
ingedrukt.
Het object is donker.
De lens is vuil.
Het beeld is te helder.
Als flitserfunctie is [#]
ingesteld.
Het midden van het object is
te donker.
De [ISO] staat ingesteld op
een hoge waarde.
In de stand A (M) staat het
diafragma te ver open (te
kleine diafragmawaarde).
In de stand S (M) is een te
lange sluitertijd ingesteld.
Het beeld is te donker.
U heeft uw vingers voor de
flitser gehouden.
Het object stond buiten het
effectieve flitsbereik.
De flitserfunctie is ingesteld
op [$].
Het object was te klein en
stond in tegenlicht.
De stand Repeterende
opnamen werd gebruikt.
Het midden van het object is
te helder.
In de stand A (M) staat het
diafragma te ver dicht (te
grote diafragmawaarde).
Oplossing
Als er een kaartje in de camera zit, kunnen uitsluitend
foto's op het kaartje worden weergegeven. Verwijder
het kaartje.
Gebruik het scherpstelgeheugen om op het object
scherp te stellen.
Houd de camera op de juiste wijze vast en druk de
ontspanknop rustig in.
Bij langere sluitertijden wordt de camera vaak
bewogen. Fotografeert u 's nachts of bij weinig licht
zonder flitser [$] dan moet u een statief gebruiken
of de camera stevig vasthouden.
Zet [AF ILLUMINATOR] op [ON].
Maak de lens schoon. Verwijder stof met een in de
handel verkrijgbaar blaaskwastje en door licht
wrijven met een lensreinigingsdoekje. Laat u de
camera met een vuile lens liggen, dan kan
schimmelvorming op de lens optreden.
Kies een andere flitserfunctie dan [#].
Als het midden van het object te donker is, wordt het
beeld eromheen te helder afgebeeld. Corrigeer de
belichting in negatieve [–] zin.
Stel [ISO] in op [AUTO] of op een lage gevoeligheid,
bijv. [64].
Kies een hogere diafragmawaarde of zet de camera
in de stand P.
Kies een kortere sluitertijd of zet de camera in de
stand P.
Houd de camera op de juiste wijze vast, zodat u uw
vingers niet voor de flitser houdt.
Let bij het fotograferen vooral op het effectieve
flitsbereik.
Selecteer een andere flitserfunctie dan [$].
Stel de flitser in op [#], of zet [ESP / n] op [n].
Tijdens de repeterende opnamen worden kortere
sluitertijden gebruikt, waardoor de foto's donkerder
worden dan normaal. Zet [DRIVE] op [o].
Als het midden van het object te helder is, wordt het
beeld in zijn totaliteit te donker afgebeeld. Corrigeer
de belichting in positieve [+] zin.
Kies een kleinere diafragmawaarde of zet de camera
in de stand P.
Storingen opheffen
Zie blz.
Blz. 15
Blz. 11
–
Blz. 28
Blz. 81
Blz. 20
Blz. 30
Blz. 30
Blz. 24
Blz. 24
–
Blz. 20
Blz. 20
Blz. 20, 28
10
Blz. 33
Blz. 30
Blz. 24
79
NL