ý
GEVAAR
• De benzinepomp moet geaard zijn, om elektrische vonkvorming door statische elektriciteit te
voorkomen. Indien de pomp niet geaard is, moet het voertuig voor en tijdens het tanken aan
de pomp geaard worden.
• Als het voertuig uitgerust is met een kap tegen slecht of warm weer, zorg er dan voor dat de
brandstoftank goed ontlucht is zoals afgebeeld (Figuur 35).
• Om alle brandgevaar te voorkomen, moet u gemorste benzine opruimen voordat u het voer-
tuig gebruikt.
ý
VOORZICHT IG
• Vul de benzinetank nooit hoger dan 2,5 cm (1 in) onder de bovenrand, om ruimte te laten voor
uitzetting. Mors geen brandstof.
OPMERKING: Vermijd het gebruik van geoxideerde brandstof of met alcohol gemengde brandstof. Voer-
tuigen die voor langere tijd worden opgeslagen, moeten op de aangegeven manier op deze
opslag worden voorbereid. Zie Benzinevoertuig voorbereiden op langdurige opslag op
pagina 40.
NAAR CARBURATEUR
VENTIEL-
SLANGEN
Figuur 35 Brandstoftank
DS Villager 4:
1. Hef de zitting van de bestuurder op en verwijder deze. Ga naar stap 2.
Villager 6, Villager 8 en TransPorter:
1. Hef de tweede naar voren gerichte zitting op en verwijder deze.
2. De brandstoftank bevindt zich aan de passagierskant van het voertuig. Verwijder de dop en vul de tank
uitsluitend met verse, loodvrije benzine. Zie VOORZICHTIG en OPMERKING hierboven.
3. Plaats de dop weer op de tank. Controleer of de dop goed vastzit.
4. Zet de zitting weer op zijn plaats.
VENTIEL
BRANDSTOF-
KRAAN
BRANDSTOF-
TANK
Handleiding voor de eigenaar van een transportvoertuig van 2006
Instructies voor het tanken – benzinevoertuigen
Pagina 55