8 Inbedrijfstelling
8
Inbedrijfstelling
8.1
Algemeen
8.2
Checklist voor inbedrijfstelling
68
De warmtepomp wordt in bedrijf gesteld:
Wanneer het apparaat voor het eerst wordt gebruikt;
Na een langere periode in de uitstand;
Na voorvallen die een complete herinstallatie vereisen.
Bij inbedrijfstelling van de warmtepomp kan de gebruiker zien wat de ver
schillende instellingen en uit te voeren controles zijn om de warmtepomp
in alle veiligheid op te starten.
1. Controleer de aansluitingen van het verwarmingscircuit.
2. Controleer de elektrische aansluitingen.
3. Controleer de aansluitingen van het koelcircuit.
4. Controleer de goede werking van de veiligheidsonderdelen.
8.2.1
Verwarmingscircuit controleren
1. Controleer of het verwarmingscircuit voldoende water bevat. Vul in
dien nodig meer water bij.
2. Controleer of de hydraulische verbindingen waterdicht zijn.
3. Controleer of het verwarmingscircuit goed is ontlucht.
4. Controleer of de filters niet verstopt zijn. Reinig deze zo nodig.
5. Controleer of de kleppen en thermostatische radiatorkranen open
staan.
6. Controleer of alle instellingen en veiligheidsvoorzieningen goed wer
ken.
8.2.2
Controle van elektrische aansluitingen
1. Controleer de netvoedingsaansluiting van de buitenunit.
2. Controleer de netvoedingsaansluiting van de binnenmodule.
3. Binnenmodule met hydraulische bijverwarming: controleer de verbin
ding tussen de binnenmodule en de ketel.
4. Binnenmodule met elektrische bijverwarming: controleer de verbin
ding van de elektrische bijverwarming.
5. Controleer de aansluiting van de communicatiekabel tussen de bin
nenmodule en de buitenunit.
6. Controleer de conformiteit van de uitschakelautomaat voor de bin
nenunit, buitenunit en de bijverwarmingen.
7. Controleer de plaatsing en de aansluiting van de sensoren.
8. Controleer de aansluiting van de circulatiepomp(en).
9. Controleer of de aanbevolen stroomonderbreker (curve C) is geïn
stalleerd.
10. Draai de schroeven van de klemmenstroken beter vast.
11. Controleer de scheiding tussen de elektrische voedingskabels en de
signaalkabels.
12. Controleer de verbinding van de vloerverwarmingsthermostaat (in
dien gebruikt)
8.2.3
Koelingcircuit controleren
1. Controleer de plaatsing van de buitenunit en de afstand van de
muur.
2. Controleer de koelingcircuitaansluitingen op lekdichtheid.
3. Zorg ervoor dat de evacuatiedruk is gecontroleerd door te vullen.
4. Zorg ervoor dat de evacuatietijd en de buitentemperatuur zijn gecon
troleerd tijdens de evacuatie.
7682783 - v02 - 18012018