Planningsinstructies
Water-Water verwarmingswarmtepompen
Inzetgebied
De waterwarmtepomp wordt meestal
als monovalente verwarming gebruikt.
Door het hoge temperatuurniveau van
de waterbronnen worden hoge
vermogens bereikt.
De manier van gebruiken van deze
warmtebron is afhankelijk van de
chemische samenstelling van het
grond- resp. oppervlaktewater, de
brontemperatuur als ook de eventuele
voorschriften van instanties.
Directgebruik
Het temperatuurniveau kan bij deze
toepassing volledig worden gebruikt.
Het wordt slechts bij het verkrijgen van
grondwater gebruikt (filterputten).
Er moeten echter verontreinigingen,
dichtslibben (filters), erosie en corrosie
in de verdamper worden tegengegaan.
Een indirect gebruik moet gepland
worden, indien de volgende grens-
waarden niet worden aangehouden:
•
pH-waarde > 7
•
IJzeroxidegehalte < 0,15 mg/l
•
Mangaangehalte < 0,1 mg/l
•
geen vaste zwevende stoffen
•
waterbrontemperatuur
tenminste 8°C
De kwaliteit van natuurlijke water-
bronnen kan na verloop van tijd
veranderen. Ook door een eenmalige
wateranalyse kan op de duur geen
absolute garantie worden gegeven.
Het is daarom raadzaam, wanneer
geen praktische ervaringen gedurende
een aantal jaren aanwezig zijn, te
zorgen voor een indirect gebruik met
tussenkringloop.
Indirectgebruik
Het gebruik van oppervlaktewater
(rivier-, zee- of beekwater) laten door
hun relatief grote temperatuurs-
veranderingen meestal geen
monovalent bedrijf met een direct
gebruik toe. De voor het indirecte
gebruik benodigde warmtewisselaar
in de tussenkringloop moet van
corrosiebestendig materiaal zijn en
moet probleemloos te reinigen zijn.
Er moet op worden gelet, dat de
tussenkringlooptemperatuur al naar
gelang warmtebron onder de 0ºC kan
zijn (antivries in de tussenkringloop).
22
Daarom moet de concentratie van de
warmtedrager in de tussenkringloop
ingesteld worden op de laagst
mogelijke verdampingstemperatuur.
Goedkeuring
Voor elk gebruik van het oppervlakte-
of grondwater is een vergunning of
goedkeuring nodig van de gemeente
of van het kanton en een hydro-
geologisch rapport. Voor de aansluiting
van een elektrowarmtepomp is
goedkeuring nodig van de betreffende
elektriciteitsmaatschappij.
Voor de invoer moeten de elektrische
warmtepompgegevens bekend zijn.
Verbindingsleidingen warmtebron
De ontsluitingsleidingen moeten zo
kort mogelijk worden gehouden.
Leidingen en armaturen moeten
grondwater - resistent zijn. In warme
ruimtes vormt zich condenswater aan
de leidingen en armaturen. Dit moet
met dampdicht isolatiemateriaal
worden tegen gegaan en via een
druppelbak worden afgevoerd.
De installatie moet corrosiebestendig
zijn. Om storingen aan de verdamper
tegen te gaan moet bij elke toepassing
een stromingsschakelaar en een
vorstbeschermingszekering worden
gemonteerd. Bij gebruik van een
tussenkringloop moet de bestendig-
heid van het materiaal van de
leidingen met het vorstbeschermings-
middel worden gecontroleerd (geen
verzinkte leidingen).
Inrichting warmtebron
Het onttrokken grondwater moet in
dezelfde laag in de stroomrichting
weer worden afgegeven (afstand
> 15 m). De minimaal voorgeschreven
retourtemperatuur mag niet lager zijn
dan + 4º C. De afmeting van de put
wordt voor een bepaald transport-
volumestroom gedimensioneerd.
Wordt die overschreden, dan bestaat
het gevaar dat het grintfilter om de
grondwaterput stuk gaat. Alleen
putten die door een vakman zijn
gemaakt geven geen problemen.
De onttrekking van de warmte uit het
oppervlaktewater is in principe op
twee manieren mogelijk:
•
Register in het stromend water
•
Filterputten voor het indirecte
gebruik van oppervlaktewater
Het voordeel van het werken met
filterputten is dat men praktisch water
kan onttrekken dat weinig vuil bevat.
Een monovalent gebruik is vaak
mogelijk en moet worden nagestreefd.
Anders is het bivalente gebruik zeer
zinvol. Het noodzakelijke vermogen
van de extra verwarming mag slechts
ca. 10 – 20% van de jaarlijkse
behoefte zijn.
Monovalente functie
Wordt de warmtepomp monovalent
(zonder extra verwarming) gebruikt,
moeten volgende basisgegevens
zorgvuldig berekend resp. worden
nagegaan:
•
Behoefte aan warmtevermogen
volgens SIA 384/2 bepalen, of
door huidig energieverbruik
bepalen
•
Maximale noodzakelijke
voorlooptemperatuur van het
verwarmingssysteem
De warmtepomp moet zorgen voor
100% van het noodzakelijke
gemiddelde gebouwvermogen bij zeer
lage buitenluchttemperaturen en
maximale voorlooptemperaturen.
Uitvoeringswijze van de
grondwaterbepaling
Zie separaat principeschema.
Apparaatopstelling
Opstellingsplaats volgens algemene
planningsinstructies, minimale
afstanden zie minimale afmetingen
van het apparaat.