Planningsinstructies
Zoutwater verwarmingspompen
Gebruiksgebied
De zoutwaterwarmtepomp wordt
meestal als monovalente verwarming
gebruikt.
Bij juiste dimensionering van de
warmtepomp en de aardwarmtesonde
biedt de bodemwarmte een relatief
constante warmtebron met goede
vermogensgetallen.
Monovalent gebruik
Wordt de warmtepomp monovalent
(zonder extra verwarming) gebruikt,
moeten volgende basisgegevens
zorgvuldig berekend resp. duidelijk
worden:
•
Warmtevermogensbehoefte
volgens SIA 384/2 bepalen, of
energieverbruik tot nu toe bepalen
•
Maximaal noodzakelijke
voorlooptemperatuur van het
verwarmingssysteem
De warmtepomp moet 100% van het
noodzakelijke gemiddelde
gebouwvermogen bij de laagste
buitenluchttemperaturen en maximale
voorlooptemperaturen produceren.
Bivalente functie
Wordt de warmtepomp bivalent
(met extra verwarming gebruikt)
moeten volgende gegevens zorg-
vuldig berekend reps. worden
bepaald:
•
Warmtevermogenbehoefte
volgens SIA 384/2 bepalen, of
door huidig energieverbruik
bepalen
•
De maximaal vereiste
voorlooptemperatuur van het
verwarmingssysteem
Bepaling van het bivalentpunt
(Omschakelpunt)
De extra verwarming wordt meestal
op 100% vermogen gedimensio-
neerd.
Bij de bivalente-parallele functie
moeten de aardwarmtesondes door
een deskundig ingenieursbureau
worden aangelegd.
Toestemmingen
De toestemming voor het gebruik van
aardwarmte moet met de hiervoor
verantwoordelijke instantie worden
overlegd. Voor elke aansluiting van
een elektrische verwarmingspomp is
toestemming nodig van de verant-
woordelijke elektriciteitsmaatschappij.
Voor het verzoek moeten de gegevens
van de elektrische warmtepompen
bekend zijn.
Aardwarmtesonde
De efficiëntie of performance van een
WP wordt in grote mate door de
configuratie van de aardwarmtesonde
(EWS) beïnvloed. Voor de dimensio-
nering moet met het koelvermogen
van de WP in het constructiepunt, de
loopduur per jaar, de geologie, de
positie en de ordening en diepte van
de EWS rekening worden gehouden.
Als standaardreferentiepunt wordt het
koelvermogen bij B0 /W35
(zoutwaterinvoertemperatuur = 0
voorlooptemperatuur = 35
nomen.
Het genormeerde onttrekkingsver-
mogen (volgens VDI 4640) in het
Zwitserse Middenland bedraagt
ca 50 Watt per meter aardwarmte-
sonde. Al naar gelang geografische
positie en bodemgesteldheid
(geologisch verslag) kan het
onttrekkingsvermogen verschillend zijn.
Voor het verplaatsen van aardsondes
moeten de algemene boor – en
aanlegvoorwaarden van de boorfirma
in acht te worden genomen.
Thermische herstellingstijd van de
bodem
Het functioneren van de warmtepomp
moet niet veel langer zijn van
1800 uren per jaar. Is de werkingstijd
langer, dan moet de aardwarmtesonde
groter worden gedimensioneerd.
Als gedurende het gehele jaar het
tapwater moet worden verwarmd moet
de lengte van de aardwarmtesonde
overeenkomstig de behoefte aan
warmwater worden verhoogd, zodat
er voldoende energie uit de omgeving
naar de aardwarmtesondes stroomt.
Dit is vooral het geval bij goed
geïsoleerde bouwwerken (minenergie
(Zwitserse standaard), lage energie),
waarbij de warmwaterbereiding een
groot deel uitmaakt van de jaarlijkse
behoefte aan energie.
Zoutwater-warmtedragers
Voor de zoutwaterkringloop is het
gebruik van milieuvriendelijke
antivriesmiddelen (bijv. antifrogeen N)
nodig. Men moet zich houden aan de
concentratie van 20 - 30 vol. % en moet
die periodiek controleren. Het vullen
van de aardwarmtesonde dient volgens
de richtlijn T3 van het AWP plaats te
vinden. Wordt aan een systeem later
antivries toegevoegd, bestaat geen
garantie voor een geheel goede
vermenging met het water.
Voor het vullen van de warmte drager-
vloeistof moet het buisleidingssysteem
worden gespoeld. De EWS mag daarbij
nooit met lucht worden leeggeblazen.
Hij dient altijd met vloeistof gevuld te
zijn. Verontreinigingen kunnen tot
ontbindingsverschijnselen in het
warmwatermedium leiden.
Daardoor ontstaat slijk of de veront-
reiniging zelf kan tot storingen van de
warmtewisselaar en andere
º
C,
componenten leiden.
º
C) aange-
Verbindingsleidingen
Warmtebron
Of het materiaal van de leidingen be-
stand is tegen het antivriesmiddel, moet
worden getest (geen verzinkte leidingen).
Verbindingsleidingen moeten zo kort
mogelijk worden gehouden.
In warme vertrekken vormt zich opper-
vlaktecondens aan de leidingen en
armaturen. Dit moet met dampdicht
isolatiemateriaal verhinderd of via een
druppelbak worden afgevoerd.
De installatie moet tegen corrosie zijn
beschermd (materiaalkeuze).
Om lekkages te kunnen vaststellen,
moet er voor de controle ervan een
drukschakelaar in de zoutwaterkring
zijn gemonteerd. Elke aardwarmte-
sonde moet vanaf verdeler afzonderlijk
afsluitbaar zijn.
Uitvoeringswijze van de
aardwarmtesonde-installatie
Zie separaat principeschema
Apparaatopstelling
Opstellingsplaats volgens algemene
planningsinstructies, minimumafstanden
zie apparaatafmetingen.
17