Problemen oplossen
Problemen oplossen
XM-installatiehandleiding en
-probleemoplossingsgids
Onderstaande installatie-informatie helpt u om ervoor
te zorgen dat het systeem goed wordt geïnstalleerd.
Zie de XM-Reparatie-/onderdelenhandleiding voor
het oplossen van storingen en reparatie-instructies.
Aarding
•
Aard het systeem op een echt aardpunt.
•
Zorg ervoor dat de toegevoerde stroom is geaard.
Luchttoevoer
•
Gebruik een luchtslang met een minimale
binnendiameter van 19 mm (3/4 inch), met een lengte
van maximaal 15 m (50 feet).
•
Tijdens het spuiten moet de eerste meter (toevoer)
boven 0,55 MPa (5,5 bar; 80 psi) blijven.
•
De spuitdrukregelaar van de pomp moet minimaal
op 0,24 MPa (2,4 bar; 35 psi) staan.
•
Zorg ervoor dat de luchtfilter/regeling van de solenoïde
achter het luchtpaneel minstens op 80-85 psi staat.
•
Controleer of het luchtfilterelement, in de
luchtfilter/regeling van de solenoïde achter het
luchtpaneel, schoon is.
Kalibratie
•
Stel de vloeistofrestrictor aan de B-zijde zo in, dat de
kalibratiegemiddelden van de staafdiagrammen midden
rechts zijn gecentreerd. Dit betekent dat doseerventiel B
25% tot 75% van de tijd is geopend.
•
Zorg ervoor dat de pakkingmoeren van de naald van het
doseerventiel niet te strak zijn aangedraaid. Wanneer er
geen vloeistofdruk op het ventiel staat, moeten ze
precies aansluiten.
•
Gebruik bij toepassing van toevoerpompen niet meer
druk dan 1,7 MPa (17 bar, 250 psi). Overdruk zet, alleen
al op de opgaande slag van de XM-doseerpomp, twee
keer zoveel druk.
50
IJsafzetting op de motor
Luchtmotoren verzamelen onder warme en vochtige
omstandigheden en onder koude
omgevingsomstandigheden ijs in de uitlaatventielen en
demper. Dit kan tot drukverlies of motorstilstand leiden.
•
De vloeistofdruk aan B-zijde moet steeds 15% tot 30%
hoger zijn dan de druk aan A-zijde.
•
Een groter drukverschil duidt op ijsvorming op de motor
aan A-zijde.
•
Een kleiner of negatief drukverschil duidt op ijsvorming
op de motor aan B-zijde.
•
Zorg ervoor dat de ontluchtingskleppen voor het
ontdooien van de NXT-motor open zijn, om warme
lucht over het ijs te verspreiden.
•
Verzeker u ervan dat de motor aan blijft wanneer er niet
wordt gespoten om de interne uitlaatlucht zijn werk te
laten doen. Laat de motor in de spuit- of de handmatige
modus draaien, om de uitlaatlucht aan te laten staan.
Beperkingen of drukverlies
•
Gebruik altijd filters in de XM-onderpompen.
Pompuitvoeringen met filter zijn voorzien van schermen
van 60 maas. Als optie worden ook elementen
van 30 maas geleverd.
•
Gebruik altijd een filter voor het spuitpistool.
Het spuitpistool is voorzien van 60 maas.
Controleer of de statische mixer schoon is.
•
Oudere mengverdelers (2009) hadden een filter van
40 maas aan de B-zijde. Het filter kan verstopt raken
met, in het materiaal aan de B-zijde aanwezig,
vulmateriaal.
3A0008L