Betekenis van de leds op de IP-module (normale werking)
Naam
Status
langzaam
knipperend
D1
snel
knipperend
D2
knipperend
Betekenis van de leds op de IP-module (fase programma bijwerken)
Naam
Status
D1+D2 continu
brandend
D1 knipperend +
D2 omgekeerd
D1+D2
knipperend
D1 continu
brandend + D2
knipperend
DE TCP/IP-MODULE MONTEREN
Zorg ervoor dat de voeding naar de kaart waarop u de module wilt
monteren is uitgeschakeld.
Plaats de kunststof afstandhouders in de daarvoor bestemde
openingen. Voer zoveel druk uit dat de afstandhouders zich in de TCP/
IP-uitbreidingskaart vastklemmen.
INSTEKEN VAN CONNECTOR RJ45
Om te kunnen worden gebruikt moet de IP-module, na op de kaart
van de centrale te zijn gemonteerd, worden aangesloten op een
compatibele hub Standard Ethernet 10BASE-T of op een switch
met analoge kenmerken, waardoor hij kan worden aangesloten op
een datanetwerk. Zie voor meer gedetailleerde informatie hierover
paragraaf "5.9 kabel voor aansluiting op een datanetwerk" op pag.
60
De kabel moet volledig worden ingevoerd (totdat
u een klik hoort) in de enige connector van de
IP-communicatiemodule die toegankelijk is, met
het lipje richting de voorkant van de centrale
behuizing.
RJ45-CONNECTOR VERWIJDEREN
Druk op het lipje (1) van de connector en verwijder
hem van de module (2).
DE MICROSD-GEHEUGENKAART INVOEREN
De IP-communicatiemodule biedt plaats aan een MicroSD-
geheugenkaart van 4GB.
Plaats de kaart in de connector (zorg ervoor dat de goudkleurige
contacten niet zichtbaar zijn) en duw de kaart volledig naar binnen.
DE MICROSD-GEHEUGENKAART VERWIJDEREN
D2
D1
1. Duw de geheugenkaart volledig in de connector
2. Laat de kaart los: de kaart komt naar buiten zodat deze
kan worden vastgepakt.
1
2
Om de SD van de ethernet-uitbreiding te verwijderen moet de
uitbreiding worden uitgeschakeld. Probeer nooit de voeding
naar de centrale te onderbreken terwijl de ethernet-uitbreiding
ingeschakeld is.
Functie
module werkt correct
de module werkt, maar de SD-
geheugenkaart ontbreekt of is defect
bevestiging van communicatie met de
centrale
Functie
Update wordt uitgevoerd
MicroSD-kaart ontbreekt
Op de MicroSD-kaart ontbreekt
een bestand dat vereist is voor een
correcte werking
______________________________________________________________________
3.5 ALGEMENE AANWIJZINGEN VOOR HET AANSLUITEN
VAN APPARATEN OP DE BUS
De 485-buskabel kan storing veroorzaken in kabels die een videosignaal of een
signaal van een vergelijkbare band vervoeren als de buskabel naast deze kabels
loopt. Daarom wordt aangeraden deze twee kabels langs verschillende routes
te laten lopen en voor de aansluiting van de bus van het alarmsysteem alleen
afgeschermde en getwiste kabels te gebruiken, met een bekende karakteristieke
impedantie gelijk aan 120 ohm.
Indien u geen kabel met de genoemde kenmerken en modaliteiten gebruikt, kan
de communicatie tussen de modules en de centrale van slechte kwaliteit zijn of
kunnen er communicatiefouten optreden. Bovendien bestaat het risico dat de
geleiders van de kabels niet goed afgeschermd zijn.
Raadpleeg de tabel "5.8 Tabel weerstand geleiders afgeschermde kabels" voor
de juiste kabelafmetingen.
Het wordt aanbevolen om voor de aansluitingen een afgeschermde
kabel te gebruiken, waarbij het ene uiteinde van de afscherming
wordt verbonden met V- en het andere vrij wordt gelaten.
BELANGRIJK: voor een correcte communicatie tussen de apparaten die op
de bus zijn aangesloten, is het raadzaam om de apparaten onderling zonder
aftakkingen aan te aan te sluiten, dus sterverbindingen zoveel mogelijk te
voorkomen. Indien het noodzakelijk is om aftakkingen aan te brengen, dient u
ervoor te zorgen dat deze zo kort mogelijk zijn. Dit betekent dat er een correcte
route voor de buskabel moet worden gemaakt en daarbij zoveel mogelijk een
optimale aansluiting te realiseren waarbij eventuele afwijkingen tot een minimum
worden beperkt. De beste manier om de apparaten aan te sluiten, is volgens de
methode 'in-uit'.
AANSLUITING OP DE KLEMMEN VAN DE BUS
VAN DE
CENTRALE
Voorbeeld van een aansluiting van het type 'in-uit'
3.5.1 Afsluiting van de buslijn
Het is noodzakelijk dat de twee eindapparaten (de twee apparaten die in het
ideale schema het verst zijn geplaatst) de lijn balanceren met een geschikte
afsluitweerstand (120 ohm). In sommige apparaten is deze weerstand al
geïntegreerd. In dat geval kan de weerstand via een brug of dipswitch worden
geactiveerd. De centrale wordt geleverd met 1 afsluitweerstand die gebruikt
kunnen worden als er aan het einde van de lijn een apparaat is aangesloten dat
geen geïntegreerde afsluitweerstand heeft (bijv. een RFID-sleutellezer).
BELANGRIJK: de centrale kan op elk gewenst punt op de lijn worden
geplaatst, mits de lijn aan beide uiteinden correct wordt afgesloten met een
balanceringsweerstand van 120 ohm, zoals weergegeven in het principeschema.
AANSLUITING OP DE KLEMMEN VAN DE BUS: PRINCIPESCHEMA
+V
-V +V A
B
-V +V A
-V
A
B
BUS
MODULE 1
MODULE 2
CENTRALE:
ACTIV. WEERST.
BALANCERING
BUS ACTIVEREN
______________________________________________________________________
3.6 BEKABELING VAN DE INGANGEN
De ingangen bij de centrale of de apparaten op de bus (inclusief bidirectionele
ingangen indien gebruikt als ingang) zijn universeel.
Dit betekent dat ze onafhankelijk van de fysieke aansluiting en bijbehorende
instelling van de parameters in de centrale de onderstaande configuraties
kunnen krijgen.
BELANGRIJK: indien er weerstanden voor balancering van de ingangen
worden gebruikt, moeten deze worden geïnstalleerd in de sensor waaraan ze
gekoppeld zijn.
NAAR DE
VOLGENDE
MODULE
-V +V A
B
MODULE 1
B
-V +V A
B
-V +V A
MODULE N-1
MODULE N:
ACTIV. WEERST.
BALANCERING
BUS ACTIVEREN
B
21