Condensaataansluiting
Omwille van de daling onder het dauwpunt aan de ver-
damper wordt er tijdens het koelbedrijf dooiwater
(condensaat) gevormd. De opvangbak van het binnen-
toestel is standaard uitgerust met een condensaatpomp.
De transporthoogte van de condensaatpomp bedraagt
max. 250 mm boven de bovenkant van het apparaat.
De condensaatpomp schakelt zich na de start van het
apparaat vertraagd in. Hij loopt tijdens het koelbedrijf
voortdurend. Na het uitschakelen van het apparaat loopt
hij nog ca. 7 minuten na.
Opdat het condensaat ongehinderd kan wegstromen
moet de condensaatslang met een verval van minstens 2
% naar een afvoer of de open lucht gelegd worden.
Eventueel vereiste slangverlengstukken zijn verkrijg-
baar als toebehoren.
Indien het condensaat naar de riolering wordt geleid,
voorzie dan een sifonachtig slangtraject als geuraf-
sluiting.
Ter vermijding van kwelwater moet eventueel ook de
condensaatleiding van een warmte-isolatie worden
voorzien.
Als het apparaat werkt bij buitentemperaturen onder
0 °C, dan moet de leiding vorstvrij gelegd worden.
Als de afvoeren of het verzamelreservoir zich meer
dan 250 mm boven de gemonteerde cassette bevin-
den, dan moet als aanvulling een als toebehoren ver-
de
krijgbare 2
condensaatpomp worden ingezet.
Nadat de slang gelegd is, moet de vrije afvoer van het
condensaat gecontroleerd worden.
Elektrische aansluiting
Elektrische installaties moeten door vakbedrijven wor-
den uitgevoerd. Voor de montage van de elektrische
aansluitingen aan het binnentoestel moet de installatie
spanningsvrij worden geschakeld.
De elektrische aansluitingen van het binnentoestel en de
klemmen van de regelleiding voor het buitendeel zitten
op het regelpaneel. Het regelpaneel bevindt zich, ver-
stopt door de roosterafscherming, in het binnentoestel.
In het regelpaneel zit de hele apparaatbesturing. Alleen
de netvoedingsleiding moet aan het buitendeel aange-
sloten worden. De voeding van het binnentoestel ge-
beurt via de regelleiding van het buitendeel.
1. Open de afdekking van het regelpaneel door de drie
bevestigingsschroeven te verwijderen en de afdek-
king eraf te nemen.
2. Leid de leiding door de randbeschermringen aan de
aansluitkant voor frisse lucht het apparaat in en arrê-
teer hem in de leidingklem.
3. Begin de bedrading met de aansluiting van de rand-
aardeleiding en verbind dan de contacten van de re-
gelleiding, de neutraalgeleider en de buitenleiding.
Aansluiting van het binnentoestel RKV 13 C
L
= buitenleiding spanningsvoeding binnentoestel
N = neutraalgeleider spanningsvoeding binnentoestel
Y = regelleiding naar het buitendeel (verdichter Aan /
Uit)
0
= GEEN aansluiting voorzien
W2 = GEEN aansluiting voorzien
Aansluiting van de binnentoestellen RKV 18 C, RKV
24 C
R = buitenleiding spanningsvoeding binnentoestel
C = neutraalgeleider spanningsvoeding binnentoestel
Y = regelleiding naar buitendeel (verdichter aan / uit)
0
= GEEN aansluiting voorzien
W2 = GEEN aansluiting voorzien
S
= GEEN aansluiting voorzien
Aansluiting van alle binnentoestellen aan het bui-
tendeel RKS
R = A
C = N
Y
= 2
4. Verbind nu de verbindingsstekkers C
tegenstukken.
Een verwisseling is niet mogelijk.
Frameborgschroeven
Binnentoestel
Buitendeel
Binnentoestel
Buitendeel
en C
LR
A
Kabelklem
Verbindingsstekkers
C
en C
van het
LR
A
apparaat
Verbindingsstekkers
C
en C
van het frame
LR
A
met de
19